[2004/3]
van de redactie
‘De poëzie blijft daarom iets unieks, ze is unieker zelfs dan de idee dat God bestaat,’ zegt Antjie Krog in haar verdediging van de poëzie. Het zijn woorden die de redactie van De Revisor uit het hart gegrepen zijn. Veel poëzie daarom in dit nummer. Van Joost Zwagerman is er een ruime keuze uit zijn nieuwe, ambitieuze poëtische project ‘Roeshoofd hemelt’, waarin verontrustende zinnen staan als ‘de psychose is altijd een afspraak / tussen jou en een oude druïde’ en ‘mijn defecten zijn een filosoof’. ‘Spiegel’ is een mysterieus gedicht van Kees 't Hart waarin de woorden het initiatief van de lezer overnemen: ‘bezemsteel spellingstekort gebit’. Menno Wigman schreef twee mooie gedichten bij foto's uit een politiearchief. ‘Hier spreekt een dapper hoofd vol dom verdriet / dat zestig maanden tegen glas aan vliegt’. Onze eigen bard, Ilja Leonard Pfeijffer, pakt uit met drie lange gedichten waar alleen hij het patent op heeft: ‘de want van de wezel vergeeft zich te staren / in zonderbaar droevend vermis.’ Van Evelien Chayes, die in De Revisor debuteerde, zijn er drie nieuwe gedichten.
Natuurlijk is er ook proza: naast de hartstochtelijke verdediging van de poëzie van Antjie Krog, ‘Grand Café der Nieuwigheden’ van Frank Westerman, over de natuurhistorische privé-collectie van de intrigerende Spaanse dokter Darder. Ingrid Hoogervorst, die eveneens in De Revisor debuteerde, beschrijft in ‘Uitgeschaald’ de ervaringen van een jonge werkstudente. In ‘Theo’ laat Kees 't Hart zijn hoofdpersoon naar de VS gaan om in opdracht iets uit te zoeken, waarna die vervolgens steeds verder, buiten zijn schuld, in allerlei toestanden belandt. In de polemische rubriek ‘De laatste stelling’ neemt Menno Lievers eindelijk eens de maat van iemand die jaar in jaar uit anderen de maat neemt: Martin Reints. De poëzie heeft misschien geen vijanden, zoals Antjie Krog zegt, maar wel ‘valse vrienden ja, verraaiers, misbruikers, uitbuiters’.