| |
| |
| |
Lucas Hüsgen
Gedichten
Grote koeien die voorbijdrijven
Bonk en krak, alles gaat minutieus
naar omslingeringen van de madeliefjes -
Maar wat een venusijver bij die mooie bomen,
is zijn complete saaie aanwezigheid. Hij
loopt nog saaier dan vroeger richting de bergen, pakt
als een duurzame verwaarlozing andermaal de kwast, graait nog
eens naar de boenlap, opnieuw naar water en olie. Paul
met de hoeken en de haken plus de krammen van zijn benen,
Paul tolereert immer weer mijn ellendige
uitstapjes richting Hubble. Hoe houdt de
saaie man met malle strot het vol, rabiaat joch, hij
met grote koeien die voorbijdrijven, vernam
van geen hond (de kip is er
wereld te vertrouwen) dat wij de lichte vormen
(sinds bonk en krak) minutieus hebben afgeschaft, hè kip?
| |
| |
| |
Houd van de zwenkende conifeer
vanwege de Herinnering aan Witte Kool, alsook aan
toebehoren aan regenjasachtige gestalten, alsook aan
haarvaten en alle levende wezens die bekend zijn
met haptonomische processen, zoals wij ze uitvoeren
tussen lakens of bij het zwenken van voornoemde wilde conifeer, of ook
menige herinnering aan voldragen configureren
van spectrale verdwijningen onder het rimpelende gewelf - een
handreiking rond de stereometrische gewelddadigheid misschien,
als bij aandachtig naar buiten staren, alsof ge
clownesk tot bezit verlangt, een winkelbediende niet wikkelen
in de stofdraad, en te uwer herinnering nachten van de zwenkende conifeer
en vrieskou die gevlijd wordt over boerenkool, en denkt terug
aan regenjasachtige gestalte
toen u in dit dichtwerk mnemotechnisch werd teruggevoerd
naar tijden ver voorbij uw Witte Kool, het raakt wellicht
met dichtwerk aan trilling uwer handen.
| |
| |
| |
Bij een verloochend schilderij
De anderen vragen de verbaasde baadster
in het geestige riviertje, wie
met de rest van het slijmvlies komt gefladderd.
Of ook kruipen kwam: gij zaagt
uw luchten stuwen. Pedant
was uw wirrewar, even pedant
spikkels sprongen trots. Herinner
Ruggen van twaalf vissen stijgen.
Men behoort goed te overwegen:
het is een taak voor cartografen, dunkt me,
ons te onttrekken, nee nee nee:
de bergwand. Daarin geloof ik evenmin.
| |
| |
ruimere schakeringen, zeggen ze dan,
in het midden van de steden. Wentelt
Wat ge hier ook opendoet, mijn lieven,
dat doet er allemaal niet toe,
met wat voor blik je hier ook rondloopt; als je
dan maar vervliegt - gelijk je bent gebleven.
met hun potten latexverf.
| |
| |
| |
Voldragen antwoorden
Wij, wij zijn er. Het had verdomd
nog veel langer niet moeten duren.
En zouden wij de appels en het
ongetemde brood, zoals wij
dat eens noemden, genadiglijk
hebben moeten verwijderen
uit de wegberedeneerde uitstalkast?
hun alzijdig en grotesk sluimeren
heeft bij het paleontologische gebarenspel
reeds menig bezoeker afgedaan
als onnodige uitbreiding van het
tantaliserende spectrum dat ons allen
Wij, welgeborenen, zonder
dagelijks laten ontbieden
bij montere tegenstanders
die graaien naar wat wij,
grauw en stil, verschepen?
die zich rekken langs de ruimten,
om zich moedig te verlangzamen.
| |
| |
Ook weten wij (die het zelden overzien)
en de verholen handen trachten,
met de antwoorden op schoot:
| |
| |
| |
Gedicht met albasten nek
de albasten nek wil vangen?
in het bescheiden onderkomen,
hij slaapt tegenover het café
met de biljartballen tussen burcht en park,
en volkstuinen omzomen de kloof
tussen de heuvelpartijen, het graniet
leert stemmig te verzinken, de verborgene
verwijdert statig en fluks
|
|