| |
| |
| |
Mark Baltser
De dans van de Salamander
1
Er bestaat een film die ik bewonder omdat het het meest opwindende beeld bevat dat ik ooit gezien heb. Waar de opwinding precies in zat, dat is moeilijk te zeggen, misschien dat dat ook onmogelijk is. Immers, iets is pas opwindend als je het niet kent, als je er nog geen woorden voor hebt, als je het niet na kunt doen of evenaren, als het je vertrouwde kijk op wat een beeld is of kan zijn op losse schroeven zet. Je twijfelt eraan wat je gezien hebt, ja zelfs of je het wel gezien hebt. Vaak zijn dit soort beelden superieur aan de werkelijkheid zelf Je beleeft zoiets nooit. En toch zou het zich niet aan je hebben kunnen opdringen als het niet, ergens, ook in jou zou bestaan.
Het beeld dat zich aan mij heeft opgedrongen is een fragment uit de film van Peter Greenaway, The Cook, the Thief, his Wik and her Lover (gemaakt in 1989).
Situatie: Aan een grote tafel in een chique restaurant vindt een vreetpartij plaats. De dagelijks daar dinerende maffiose bende vult de magen. The Thief is een soort onderwereldkoning die iedereen koeioneert, beledigt en kwetst. Naast hem zit zijn vrouw en ze verveelt zich stierlijk. Het geschrans en gekluif vindt buiten haar om plaats. Ze ergert zich er niet aan. Ze is een lege plek aan die tafel.
Aan een tafeltje schuin tegenover de tafel van The Thief zit een man te eten. Hij is goed gekleed en hij leest. Af en toe kijkt hij op en heeft oogcontact met de vrouw. Terwijl het schransen steeds grover wordt, nemen hun blikken in intensiteit toe. Op een gegeven moment is de spanning om te snijden. Ze beginnen elkaar steeds gewaagder aan te kijken. De climax in hun oogcontact wordt bereikt op het moment dat zij zich verexcuseert en opstapt om naar het toilet te gaan, waarna de man niet lang daarna hetzelfde doet en haar volgt.
Ik had hun blikken gevolgd, niet wetend wat de uitkomst zou zijn. Ik zag hen alleen maar kijken en hoe ze al kijkend elkaar hun ogen gaven en hoe hun blikken, tijdloos en zonder diepte, boven de tafel zweefden. En hoe, ten slotte, deze blikken elkaars gang naar het toilet hadden afgedwongen. Maar waar en wanneer had ik dat dan gezien? Of had ik het niet gezien of alleen achteraf? Maar ik had toch naar twee wezens gekeken die iets voor elkaar hadden gekregen zonder dat er ook maar een woord aan te pas was gekomen?
| |
| |
In hun eerste blikken die ze elkaar hadden toegeworpen hadden ze misschien al een stap richting toilet gedaan. Misschien hebben ze er daarna voortdurend aan gedacht, maar ze kunnen ook aan niets hebben gedacht, en toch hadden ze naar elkaar gekeken alsof ze hier altijd al op hadden gewacht om zich in 't witste wit, witter kon een toilet niet zijn, aan elkaar te vergrijpen.
| |
2
Niet lang daarna overkwam mij iets dat veel leek op wat ik in de film had gezien en toch was het iets heel anders. Misschien was het wel precies het tegenovergestelde.
Ik zat in een café en deed alsof ik aan het lezen was. Niets was minder waar. Ik zat en ik keek. En terwijl ik in mijn krant bladerde, zag ik dat een vrouw, waar ik mijn oog al op had laten vallen, iets naar achter was gaan zitten, haar ene hand losjes op de tafel legde, deze omkeerde, vervolgens aan haar halsketting rommelde, een haarlok tussen twee vingers nam, langzaam er een krul van draaide, naar voren boog, haar broekriem aanhaalde en ten slotte even met haar tong over haar onderlip scheerde. Dat alles had ik gezien, maar ik bleef er onverschillig onder, alsof ik het niet eens had gezien, terwijl ik in werkelijkheid voortdurend gespitst bleef op nieuwe signalen. Maar ik kon er niets mee en dat moest ik, geloof ik, ook niet willen. Want het belangrijkste moest toen nog komen. Wat dat precies was, daar ben ik nog niet achtergekomen, want het was tevens het moment waarop ik zou opstappen. Ik stelde dat moment natuurlijk zo lang mogelijk uit, maar ook weer niet te lang. En toen, terwijl ik wist dat het zo goed als voorbij was, keek ik nog een keer en zag de vorm van een heup die op een wonderlijke manier verbonden was met een been, en ik zag de vorm van twee borsten in een trui die op een al even wonderlijke manier verbonden waren met een blote hals en die weer met een schouder. En pas toen, terwijl mijn ogen al wegdwaalden, knoopte ik mijn jas dicht en stapte zonder blikken of blozen op en vertrok.
| |
3
‘Verleidelijk is alleen hij die zichzelf niet meer het probleem van zijn eigen verlangen stelt.’
Voor de verleiding bestaat misschien weinig wijsgerige belangstelling, het is ook bepaald geen geleerd woord, verleiden of verleiding. Wie denkt er nu na over de verleiding? En toch was ik dat gaan doen. Het citaat alleen al bracht mijn hoofd op hol. Het komt uit het boek De Fatale Strategieën van de Franse filosoof J. Baudrillard.
De dagen daarna was ik er nog meer over gaan nadenken. Ik ging er niet vanuit dat ik op een of andere theorie zou stuiten, daar ging het mij ook niet om. Het boek van Baudrillard, dat ik steeds ben blijven lezen, daar zat ook geen theorie in. Het boek is meer een spel, zoals het verleiden een spel is, waarin hooguit gepoogd wordt om het verlangen iets om te buigen of op een dwaalspoor te brengen. Het
| |
| |
zou dan ook onzinnig zijn om het verleiden tegenover het verlangen te plaatsen en het verleiden te presenteren als een stadium waarin er geen enkel verlangen meer zou bestaan, want dan zou het hetzelfde zijn en ook een verlangen worden. Alleen een theoretische geest zou in deze valkuil trappen, terwijl het mij alleen gaat om een ander gezichtspunt te krijgen, en niet om het verschil tussen het ene en het andere onnodig op te blazen, eerder het omgekeerde door eenvoudig te stellen dat het verleiden niets met ons verlangen te maken heeft. Terwijl het verlangen altijd met onszelf begint, daarom kan het ook niet worden opgeheven, komt het verleiden altijd van elders, van anderen, van een gelaat, een woord, een ding of een gebaar: buiten mij om en meestal zonder mijn toedoen. Een domein waaruit het verlangen voor een onbepaalde tijd verstoten is en waarin de verleiding zijn wegen en sluipwegen uitstippelt?
| |
4
De verleiding is het mooiste wat ik ken. Ik kan nog niet precies zeggen waarom dat zo is. Het bestaat, maar ik weet niet hoe, niet wie het in gang zet, wie of wat de spil ervan is, het geheim, de katalysator. Wat er in het café was gebeurd, dat is nog niet wat ik bedoel. Het is ook heel iets anders dan het beeld uit de film. De blikken waren daar immers uitgemond in een seksuele handeling. Er werd gekeken om het te doen.
Nadat ik het café had verlaten, had ik het gevoel dat er eigenlijk niets gebeurd was, en wat er gebeurd was, was noch begonnen noch afgelopen. Maar verwarrend was het niet. Integendeel, alles was glashelder. Ik was niet verliefd, had geen adres en telefoonnummer genoteerd. Ik wist niets. Ik had zelfs geen naam van haar. Eén woord en ze zou mij waarschijnlijk hebben uitgelachen, twee woorden en ze zou ontroerd zijn geweest; een arm om haar schouder, een hand op haar heup, en we zouden voorgoed verloren zijn geweest. Stom en verbijsterd was ik, ik geloofde mezelf niet, noch wat er gebeurd was. Ik was niet meer dan een schakeltje geweest in een opeenstapeling van zetten en tegenzetten, lucide en vermoeide momenten. Kijken maar er niets mee willen. Verleiden maar er niets mee bereiken, niets mee onthullen, iedere onthulling zou zelfs onzinnig zijn. Er was alleen een spel in gang gezet van aantrekken en afstoten. Mijn verlangen was getart en leek ontregeld. Wat er gebeurd was, was ook meteen weer uitgewist. Niets had ik ervan overgehouden, behalve een merkwaardig soort opwinding die nog dagen in mijn lichaam bleef rondspoken.
| |
5
De verleiding is niet tegen seks of a-seksueel, noch bevindt ze zich in een stadium dat voorafgaat aan de seks. Het heeft er gewoon niets mee te maken, het staat er eerder haaks op of torent er boven uit. Terwijl het er in de seksualiteit om gaat dat
| |
| |
twee wezens zich met elkaar versmelten, wil de verleiding iedere vorm van vermenging vermijden. Het is eerder te vergelijken met een ritueel waarin de gebaren nog de tijd wordt gegund om tot stand te komen, te verschijnen om dan ineens weer te verdwijnen.
Alles was mogelijk, maar geen been of arm, heup of bil kon zich ergens aan vastklampen of tegenaan schurken. De verleiding blijft altijd zonder climax, en dat is haar ongelooflijke kracht, haar geheim, waar haar bewegingen en schijnbewegingen deel van uitmaken, haar tactvolle en tactloze manoeuvres die het verlangen en de begeerte wikt en herschikt, je waarheid over de seks en over de liefde, of over wat dan ook, een loer draait. De verleiding herstelt alleen het toeval van de verschijning van een ander lichaam dat rakelings langs je scheert. Wie de ander is, wie jij bent en wat jullie samen zijn, dat speelt geen enkele rol. Je strikt elkaar maar zonder in elkaar verstrengeld te raken. Je draait, als in een duel, om elkaar heen en weet met de nodige behoedzaamheid tussenruimtes te benutten, open plekken te betreden, binnen te gaan, maar zo dat het opene ervan, het gapende, intact blijft. Je omsingelt maar penetreert niet. Het (net) niet aanraken is daarom belangrijker dan het aanraken zelf, omdat het alle aanrakingen die maar mogelijk zijn, en die in een flits aan je voorbijschieten, kan sturen of zelfs dicteren, niet openlijk, maar op een verborgen wijze er de maatstaf van kan zijn. In die zin torent het uit boven alles wat met seks te maken heeft, het zweeft er als het ware boven, ongeveer zoals bij Duchamp, in het schilderij La mariée mise à nu par ses célibataires, même, de bruid zich ergens bovenaan bevindt terwijl de vrijgezellen zich onderaan bevinden, of zoals bij Shakespeare, waar Julia op het balkon staat en Romeo eronder. De verleiding is Duchampiaans met een snufje Shakespeare: de ogen die elkaar zien mogen elkaar nooit helemaal tastbaar maken en de handen zullen de afstand nooit helemaal te niet kunnen doen.
| |
6
Het toppunt van de verleiding: er geen deel aan hebben. Ik geloof dat dat het betoverende ervan is, het opwindende, juist omdat er iets wordt uitgesteld, niet tot stand komt. Het is het genot van de toenadering, het intens geringe van een vluchtige ontmoeting. Het zijn momenten waarin je over een flinke dosis achteloosheid moet beschikken, om het toe te kunnen laten. In die zin is de Verleider het tegenovergestelde van de Verzamelaar die er alles aan doet om dingen bij (zich) te houden en te bewaren voor later, voor de tijd waarin alles hem ontglipt is, en hij terug kan vallen op zijn verzameling, zijn herinneringsarbeid. De verleider daarentegen kent geen later, alles wat verleidt en verleid wordt is voor nooit en om niets. De opeenstapeling van tastbare memorabilia waar de verzamelaar zijn dingen in terugvindt om er zijn fetisjistische passie op uit te leven, staat haaks op wat de verleider
| |
| |
overkomt: waar hij een passie voor heeft dat ontglipt hem. Hij sluit als het ware een ascetisch pact met een moment dat, nog voor hij het weet, al voorbij is. Iets ascetischer dan dat is nauwelijks voor te stellen. Je stuit op een leegte en in deze leegte op de aanwezigheid van iemand die al voorbij is gesneld waar je je later niets meer van kunt herinneren.
Ach, het verleiden en nog eens verleiden. Niet ophouden met verleiden, terwijl je nog steeds niet weet waar het vandaan komt, wat de oorzaak ervan is. Iets belachelijks dus of het onbekende, dat wat je niet weet van jezelf, van je voet, je hand, je arm, je heup en je schouder. Zoiets kun je niet willen noch bedenken. Je kunt er niet toevallig zin in hebben. Je volgt iets, maar je weet niet wat of wie, zelfs niet wie volgt of achtervolgt, wie verleidt of verleid wordt. Dus begint het opnieuw, opnieuw met verleiden, opnieuw de ander volgen, niet alleen volgen maar ook nader komen dan je eigen schaduw, niet alleen naderen maar de ander al vergeten zijn nog voor hij of zij zich heeft kunnen omdraaien.
| |
7
Een vrouw ziet op een dag een man. Ze vindt hem erg aantrekkelijk. Maar één ding staat haar niet aan: zijn stropdas. De volgende dag stuurt ze hem een mooie bruine das. De man weet niet wie de das verstuurd heeft.
Een paar weken later ziet ze hem opnieuw en jawel, hij draagt haar stropdas. De vrouw heeft de man vervolgens enkele jaren achtereen iedere maand een kledingstuk toegestuurd zonder zich ooit aan hem bekend te maken.
Wie of wat is hier nu verleidelijk? De vrouw is een indringer in het leven van de man, en de man stelt zich misschien allerlei soorten vrouwen voor die zoiets hebben kunnen bedenken. Maar ze blijven volslagen onbekenden voor elkaar. En de stropdas? De stropdas, die als een joker in het spel werd gebracht, wordt van een alledaags object een voorwerp waar alle opwinding, die van haar maar wellicht ook die van hem, zich in samenbalt. Alleen, niemand weet het, alleen de stropdas weet het, alleen de kledingstukken sluiten, als tekens met een geheime kracht, de man en de vrouw op elkaar aan. Zij zijn de pluggen waar de verleiding, vakkundig, zijn schroefjes in heeft weggedraaid.
| |
8
Verleiden betekent oorspronkelijk: iemand overbrengen, naar een andere plaats brengen, niet naar een andere wereld maar naar iets anders. Dit overbrengen, deze vervoering naar iets dat anders is, schenkt ons een lot dat door een ander bedacht is. En het enige verlangen dat hierin meespeelt is het verlangen om voor die ander de gebeurtenis te worden die elke psychologie te boven gaat, die ons ontheft van onze bedoelingen, onze plannen en onze inspanningen om onszelf te zijn.
Je ik, je diepste zelf en al die belangrijke dingen waar je mee bezig bent, het is
| |
| |
alleen maar hinderlijk, bagage waar je niets aan hebt. Natuurlijk is tijdens deze tocht iedere gedachte toegestaan, behalve de gedachte om dat wat mogelijk is te willen realiseren. Alleen het mogelijke telt, zoals voor Duchamp de mogelijkheid van een schilderij al meer dan genoeg was, het schilderij zonder verfhuid. De kunst van een vrijgezel die de bruid al talloze malen ontkleed heeft, zowel van voren als van achteren heeft genomen, terwijl zij nog steeds maagd is, ja zelfs maagdelijker dan ooit.
| |
9
Terwijl het al begon te schemeren, ging er - luid genoeg om ervan te schrikken - een raam met een wilde zwaai open. Alles was zo snel gegaan en zo plotseling dat niemand begreep wat er precies gebeurde. Je kon misschien nog net zien dat een vrouw in een kamerjas haar kapsel met beide handen had opgeduwd, iets voorover boog en toen iemand had gewenkt.
Diezelfde avond zaten deze vrouw, haar man en haar dochter met een gast, die voorlopig zou blijven, aan tafel te eten. En terwijl de gesprekken voortkabbelden, per minuut van onderwerp schenen te veranderen, dacht de vrouw maar aan één ding. De tijd was er rijp voor. Ze zou nu eindelijk haar spel, waar ze al heel lang over droomde, gaan spelen. Ze zou er vanavond meteen mee beginnen.
En zo gebeurde het, iedere avond na het eten schreef zij aan de gast een brief waarin ze zich te buiten ging in het beschrijven van allerlei houdingen en gebaren van erotische aard, om hem vervolgens onomwonden uit te nodigen om de nacht met haar door te brengen.
Ze ondertekende al haar brieven met de naam van haar dochter. En iedere brief eindigde met steeds dezelfde waarschuwing, als was het een bezwering: Praat met niemand over deze brieven, begin er zelfs niet over tegen mij. Verbrand deze brieven en wij zullen het onverbrande deel zijn, de vlam in het vuur die onze geslachten aan elkaar zal smeden.
| |
10
Ik stel me voor dat wat ik steeds de verleiding heb genoemd voor deze vrouw iedere avond iets flonkerends moet zijn geweest, iets wat iedere keer straalde, glansde en schitterde als zij eraan dacht wat ze bij elkaar had gebracht, waar ze niet aan deelnam maar wat haar toch in vuur en vlam zette.
De verleiding, een niemandsland, een plaats waar je verleid wordt, of een gebeurtenis die op jou heeft gewacht in plaats van dat jij op een ander hebt gewacht. Maar nooit is het daar waar je denkt dat het zou kunnen zijn, nooit waar je naar verlangt of waar je begeerte zich op richt. De verleiding overkomt je. Niet jij verleidt iemand anders noch de ander verleidt jou, maar een derde, een niet zichtbare, anonieme persoon heeft het voor jou bedacht.
| |
| |
De onzuivere verleiders zijn de Don Juans en de Casanova's die de verleiding reduceren tot een flirt en die het gebruiken voor de ene seksuele verovering na de andere. De zuivere verleiders gaat het er slechts om de opwinding en het genot tot aan het toppunt te drijven, om er dan van af te zien.
Alleen het ritueel telt, alleen het spel dat geregisseerd wordt door iemand die je niet kunt zien. En één vonk is al genoeg om in het vuur te zijn, zoals de Salamander in het vuur is en zich daar ophoudt en er tegelijkertijd uit wegspringt zoals een danser even opveert van de grond. Ja de Salamander danst, maar hij kan niet zomaar alles dansen, hij kan zeker de dans niet zomaar dansen, en als hij danst danst hij altijd maar even en om er rustig naar te kijken veel te snel en misschien ook veel te weinig, alsof hij het niet begrijpt en het ook niet hoeft te begrijpen, waarom hij zich zo en niet anders beweegt. Ja de Salamander danst, maar hij ziet zelf niet wat hij danst. Goede dansers zien niets als ze dansen, zij dansen zonder ogen, wat ze dansen hebben ze nooit gezien. Maar ze dansen, ze kunnen niet anders, ze dansen en worden gedanst.
Ja de Salamander danst en speelt soms met vuur als hij in zijn dans ontvlamt, misschien dat dan de vlammen aan zijn poten zullen gaan laaien of aan de zijkanten van zijn rug, maar verder zal hij het niet laten komen, hij zal eerder het vuur zelf verder dragen, als een fakkel in zijn dans doorgeven en op dat moment zal de Salamander vergeten zijn wat vuur en wat verbranden is. Dan rust hij in het vuur uit en danst hij midden in zijn eigen dans, waar geen dans en waar alleen dans is.
|
|