[Ik ben een weg (vervolg)]
*
Inzicht. Ik keek uit over de donker geworden, gitzwarte stad. Overal die zuilen van wit, vierkant kantoorlicht waaronder, lusvormig, tramrails glanzen, zwarte gaten, stilte. De schoonmakers zijn al naar huis. In dit gebouw ben ik de enige en ik schrijf. Ik schrijf wat ik denk en het is niet veel. Maar prachtig is het wel. Het heeft niets met mij te maken, noch met het werk: Wat ik beschrijf is het leven in deze stad, de kristallisatie ervan. Onwrikbaar zitten de mensen vervat in hun werk en hard. Zo hard dat je ze er makkelijk uitpeutert en vervangt door een echt kristal, niet omdat dat goedkoper is, zoals John denkt, maar omdat het beter werkt. En daar schrijf ik dan over, in tamelijk abstracte termen die van alles kunnen betekenen, maar wat geeft dat, als ze maar snijden.
De wereld valt uiteen in twee helften van een appel, en het mes heeft niemand gezien.
Een glad oppervlak, hoe krijg je daar vat op?
Kijk maar 's hoe, op zee, als er een schip gepasseerd is, het water zich gedraagt: een gladde vlakte, nog uren daarna. Natuurlijk. Ik zal niet beweren dat ik de eerste ben om iets te ondernemen in het leven, maar wel ben ik op een of andere manier altijd de enige.
Tamelijk eenzaam ben ik, in al die zon, en ontdaan, en blij dat ik los ben.
Eén regel. Eén regel heb ik ten slotte geschreven wanneer ik het gebouw verlaat en de sjaal omsla en in de buitenlucht stap... Ach, wie belet mij, denk ik dan, wie belet mij eigenlijk hier gewoon mee door te gaan?
Ik was bezig met wat men, meen ik, ‘de droom van Comte’ noemt: het formaliseren van menselijke bewegingen, in het bijzonder de bewegingen in groepsverband. Ik was daarmee bezig, ongeveer zoals een blinde, stel ik me voor, bezig kan zijn als hij probeert kleuren te definiëren door daar originele en werkelijk geheel nieuwe gedachten over te hebben.
Het was niet mijn werk. Mijn werk bestond, en zou al die jaren bestaan, uit het archiveren van groepswaarnemingen; ‘informatie & communicatie’ heette dat, volgens de mode van die tijd, en als dit een gewoon verhaal was, geschreven voor mensen die in een avond een boek uit kunnen lezen, dan had ik mezelf, te hunnen gerieve, kantoorbediende genoemd om ze de illusie te geven dat ze wisten waar ze over lazen. Maar ik was geen kantoorbediende, dat beroep bestaat helemaal niet meer, buiten de schone letteren. Ik ben informaticus.
Ik had een aantal ondergeschikten. Naarmate je langer in een bedrijf werkt, krijg je meer ondergeschikten: nieuwe mensen die willen weten wat ze moeten doen. Je trekt, met je ideeën, als een vloeistof door ze heen. Ik heb nooit ondergeschikten gehad die niet gestuurd werden door dezelfde ideeën als ik.
Vergelijk het met de werking van een Nortonput. Staat als een pipet in de aarde. Hij trekt het water omhoog en het nieuwe water vloeit toe. Het gebied dat aldus in beweging is heeft de vorm van een kegel. Boven de grond noemen we het een pyramide, of hiërarchie, maar de werking is dezelfde.
De vraag die ik mij al jaren stel is nu: hoe groot is het werk dat ik doe, hoe groot is dat? Hoe ver strekt zijn persoonlijkheid zich uit? De droom van Comte vraagt een beschrijving van mijzelf en daarom, hoewel niemand in dit gebouw zijn mensen zo goed georganiseerd heeft als ik, zeg ik toch: ik weet het niet. Ik weet niet wat ons bezielt.
Wat ik zou willen is oprecht geloven in de steen der wijzen en daarnaar gaan zoeken met niets ontziende ijver.
*
Het potlood dat konisch wordt geslepen, geraspt door twee kruisende cylinders. Zo zit je ook wel 's met de benen over elkaar.
Geen potlood maar een kermismeid die met een tas vol geld en bonboekjes tussen de raderen staat opgesteld en, terwijl ze stilstaat, in de rondte gaat.
Het spel der liefde: geen kant kun je op dan vooruit. Voortgespoeld op de golven van je driften en je lusten. Zulke dingen gaan vanzelf.
Gaan niet vanzelf. Wel lusten heeft hij, de kermisgast, en driften, maar niemand om ze te delen.
Alleen. Zo'n man die zich ruggelings in een bakje van de zweefmolen hijst is alleen... Even later vliegt hij door de lucht met de vaart van een kogel. Even later staat hij weer op de keien, hij verlaat het amusement en gelukkig lijkt hij niet.
Een man, slapend. De dekens liggen om hem heen en voegen zich naar zijn lichaam. Lichaam en dekens gescheiden door een laken, als ware dit een vlies.
Laken laat, omgeslagen, het hoofd van de man vrij.