Semper Homo Bonus Tiro Est
Ik ben blij dat E.B. De Bruyn in De Revisor VI/4 vijf van de acht door mij in het lustrumnummer gepubliceerde Martialis-vertalingen prijst. Voor een poëzievertaler is zo iets al heel wat. En ik zou er dan ook niet op gereageerd hebben, ware het niet dat De Bruyn mij met betrekking tot de andere drie gedichten (vooral XII 38 en XII 43) niet alleen onbegrip voor het Latijn in de schoenen schuift, maar - wat veel kwalijker is - mij opvattingen en principes toeschrijft die helemaal de mijne niet zijn.
Wanneer ik eerst op de rechtstreekse tekstkritiek van De Bruyn inga, dan begin ik met te constateren dat deze van een uiterst dubieus gehalte is. Hiermee bedoel ik te zeggen dat De Bruyn mij diverse fouten aanwrijft, die ofwel helemaal geen fouten zijn ofwel berusten op een hyperindividuele tekstinterpretatie van zijn kant. In feite is er maar één punt waar hij het gelijk aan zijn kant heeft: de clou van XII 38 non futuit betekent niet ‘bij is impotent’, zoals ik ongeveer vertaald heb, maar ‘hij oefent niet de bijslaap met een vrouw uit’, zoals De Bruyn het fijntjes formuleert. Toch wil ik ook op dit punt mijn vertaling verdedigen. Ik meen dat het woord ‘impotentie’ aanvaardbaar is omdat de persoon in kwestie in de gegeven situatie inderdaad impotent genoemd kan worden: Candidus hoeft niet bang te zijn dat de betreffende man met zijn vrouw naar bed zal gaan, want tegenover haar is hij seksueel ongevoelig en daarom ook in zekere zin onmachtig: met vrouwen doet hij het namelijk niet. Mijn inderdaad aanvechtbare oplossing komt niet voort, zoals De Bruyn met veel ophef verkondigt, uit een gebrek aan kennis, maar zij is het gevolg van mijn voortdurend streven naar effectieve en vooral goedklinkende pointes. Niettemin, ik moet toegeven dat ik beter een ander slotvers had kunnen zoeken.
Het tweede punt van XII 38 waarop De Bruyn mij aanvalt, is de vertaling van incedit: hij beweert daarbij dat het woord de betekenis heeft van ‘zich presenteren, z'n hoofd steken in, binnengaan’. Maar als dat zo zou zijn, dan is het toch wel bijzonder vreemd dat in geen enkel van de bestaande Latijns-Nederlandse woordenboeken, ook niet in de gezaghebbende ‘grote’ Van Wageningen, ook maar één van deze betekenissen te vinden is. Ze moeten dus ontsproten zijn aan het brein van De Bruyn, en waarschijnlijk berusten ze op een verkeerde interpretatie van het figuurlijk gebruik van het woord: het voorbeeld dat hij geeft wijst daarop. Trouwens, als zijn vertaling juist zou zijn, dan bevind ik mij met mijn fout in wel zeer goed gezelschap: de ‘volledige’ Martialis-vertalers Izaac, Helm en Ker geven - respectievelijk in het Frans, Duits en Engels - het woord precies zo weer als ik het in het Nederlands gedaan heb, en ondanks uitgebreide naspeuringen heb ik geen enkele vertaler kunnen vinden in welke taal ook die het woord omzet op de manier van De Bruyn.
Met dezelfde pertinentie waarmee De Bruyn mijn vertaling van incedit in XII 38 kapittelt, valt hij in XII 43 mijn vertaling van exoletus aan. Maar daar gebeurt hetzelfde: hij slaat de plank mis en zichzelf op de vingers. Exoletus betekent namelijk wel degelijk ‘schandknaap’: Van Wageningen en de andere Nederlandse woordenboeken geven zelfs alleen maar die betekenis, en ook de Duitse Georges heeft het over ‘mannbare, zur Unzucht feile junge Leute, Buhlknaben’. Maar omdat De Bruyn ook Latijn kan lezen, citeer ik even voor hem (met excuses aan de niet klassiekgeschoolde lezer) wat ik in de twee meest gezaghebbende Latijnse woordenboeken heb gevonden. Forcellini zegt: excoleti dicuntur pueri meritorii adultae iam aetatis, qui tum virorurn, tum feminarum libidini satisfacere possunt; universim vero ita appellantur quicumque pueri impudici et alienae libidini inservientes. De Bruyn wil wel zo goed zijn het woord pueri in beide zinnen goed te lezen. De monumentale Thesaurus Linguae Latinae omschrijft exoletus als adulescens qui alienae libidini inservit. Als men de gegevens van Forcellini en de Thesaurus combineert, komt men dus voor exoletus uit op een oudere puer of een jongere adulescens, dat wil zeggen op iemand van rond de twintig: ik handhaaf dus mijn ‘schandknaap’ en gun De Bruyn zijn ‘volwassen wellusteling’. Voor wat betreft de taalkundige kant kan ik het hier wel bij laten.
Wel wil ik nog iets zeggen over De Bruyns opmerking dat ik in mijn Martialis-vertalingen chargeer. Inderdaad doe ik dat wel eens, maar alleen dan wanneer Martialis mij zelf daartoe aanleiding geeft. Ik ga er namelijk van uit dat een vertaler van poëzie, en zeker van gebonden poëzie, het recht heeft om hier en daar in zijn tekst iets aan te vullen of weg te laten: aanvullingen moeten altijd effectief en functioneel zijn, weglatingen mogen de essentie van het gedicht niet aantasten. De ‘charge’ van mijn kant, waar De Bruyn in XII 38 en XII 43 over valt, komt dus uitsluitend voort uit mijn mening dat Martialis in de bewuste gedichten ook zelf chargeert. De gewraakte aanvullingen zijn tekstueel gezien dus eigen vondsten, maar artistiek gesproken behoren ze tot het oorspronkelijke gedicht.
Ik weet dat De Bruyn het hier niet mee eens is, maar dat komt alleen maar omdat hij Martialis' homoseksuele epigrammen anders leest en interpreteert dan ik dat doe. En dat is zijn goed recht. Bedenkelijk wordt het evenwel - en nu kom ik aan de venijnige kant van zijn aanval - wanneer hij mij verwijt dat ik door Maritalis ‘liederlijk aan te dikken en te vervalsen’ mijn vertalingen gebruik om aan mijn eigen ‘morele instinct’ te gehoorzamen en - erger nog - om aan mijn ‘persoonlijke verontwaardiging’ tegenover de homoseksualiteit lucht te geven. Waarmee ik zijn schimpscheuten dan nog maar zeer ten dele heb weergegeven.
Ofschoon een dergelijke rancuneuze en op de persoon gerichte kritiek beneden alle peil is en als zodanig eigenlijk geen antwoord verdient, zie ik mij toch genoodzaakt er met een zekere duidelijkheid op in te gaan. De Revisor is nu eenmaal een ander blad dan Privé en kritiek nu eenmaal iets anders dan roddel. De zaak waar het om gaat ligt eigenlijk heel eenvoudig: De Bruyn kan er niet tegen dat ik met een bepaalde vrolijkheid en scherpte een aantal Martialis-epigrammen heb vertaald waarin de spot wordt gedreven met homoseksuelen. Dat mag niet van hem: voor hem zijn homoseksuelen - hoe absurd, extreem, pervers, hypocriet of ridicuul ze zich soms ook gedragen - ten allen tijde heilig en onschendbaar. Gelukkig was Martialis, hoewel zelf vermoedelijk homoseksueel, een andere mening toegedaan en heel wat meer geëmancipeerd: hij maakte in zijn satiren geen onderscheid tussen de homo en de hetero als zodanig, en hij nam beide groepen gelijkelijk op de korrel wanneer ze hem door