Onderwijs
Bussen als grote oranje beesten trekken door het vroege licht naar school. Daar leren de kinderen lezen en worden ze gewaarschuwd voor het communisme. Door juffrouw Janet Jakes. Zo heet ze niet. Ze heet Helen zus of zo - Scott of James. Al twintig jaar onderwijzeres. Ze is nu fijn en glad gesleten en haar gezicht, zegt Wilfred, lijkt op een bijl. Ze heeft een hese stem en een kuchje. Want ze schreeuwt hel en verdoemenis. De kinderen staren met uitdrukkingsloze gezichten. Dit is de dertiende week. Ze zijn eraan gewend. Jullie moeten mij allemaal, schreeuwt ze, jullie moet mij allemaal natekenen. Nee. Ze is een mevrouw - iemands mevrouw. En zwijgend gaan ze aan het werk terwijl juffrouw Jakes haarspelden in haar kapsel duwt. Een bijl, zegt Wilfred, maar ze heeft van die gekleurde glazen zonder montuur, grijzend haar en een kin met bijna een kuiltje. Ik moet me concentreren. Ik moet eens ophouden met fantaseren. Ik moet me aan het leven overgeven; het me laten vormen: dat staat elke dag in Wisdom's Monthly Digest. Genoeg, genoeg, zo is het wel mooi geweest; en rij na rij, zoals het hoort, staan de kinderen op om hun werk bij haar lessenaar af te geven. Nee, die bril heeft wel een montuur; er zit juist geen kuiltje in haar kin. Nou, je hebt meer dan een eetlepel gelaatstrekken nodig om dat gezicht wat appetijtelijker te maken. En ze schuift verbeten met hun bladen, bekijkt haar met kleurkrijt getekende spiegelbeeld. Je moet het maar kunnen... een kind vragen... om je te omlijnen. Hoewel ze af en toe glimlacht als een keep in het blad, raakt ze tenslotte door die tekeningen gedeprimeerd. Ik zou het niet kunnen velen - hoe kan ze het vragen? - dat iemand me... tekent. Ze is ontstoken in woede. Daarom doet ze het: vlam. Het roze van haar brilleglazen wordt licht, donker. De juffrouw is bolleboos. Nee, schreeuwt ze, nee - het portret trilt - nee, John Mauck, John Steward Mauck, dat kan echt niet. De tekening fladdert uit haar vingers.
Je hebt me te gespierd gemaakt.
Ik werk aan mijn poëzie. Ik denk aan mijn vrienden, bekenden, mijn studenten, met behulp van hun namen. Hun namen zijn Passiebloem, Zevenslaper, Hoplakee. Hun namen zijn Gladiool, Kale Blaas, Prins en Prinses Lijnzaad, Hieronymus, Kardinaal Mondjetoe, meneer Bunzing, Het Zijden Tentzadel, Pukkel. Soms ben je Tom Sawyer, Huckleberry Finn; het is eeuwig zomer; je billen zijn mijn kussen; we drijven op een vlot; je rug is onze rivier. Soms ben je majoor Barbara, soms een godin die mannen velt in de slag, soms ben je zacht als een douche; je bent brood in mijn mond.
Ik werk niet aan mijn poëzie. Ik vergeet mijn vrienden, kennissen, mijn studenten en hun namen: Grammofoon, Blaasroer, Pekel, Serenade... Sterke Stans, Arena, Uberhaupt... Doctor Dildo, De Mistmachine. Want ik ben nu in B, in Indiana: werkloos en liefdeloos, geduld op, tijd en geld op, brood en lichaam op, bokkepruik op, mevrouw Desmond, en de thee is ook op. Dus kop dicht, trut, lor des doods; ga maar ergens anders op een deur bonken; ga maar dood, honnepon. Sterf, levensdove oude dame. Vergiet je adem. Er groeit grijs haar uit de neus van je geest. Je bent al een schedel - memento mori - de, voorhuid wijkt van je tanden. Zal je plastic tandvlees je botten overleven en kleur verlenen aan hun grijns? En ben je zo kaal als een greppel of groeit er nog lichtbruin haar op je kut?... trut... trut... trut. Ik wilde beroemd worden, maar jij brengt me ouderdom - mijn leegte. Dacht ik daardoor als een ballon boven de rest te stijgen? Liefde? waar ben je?... hou van mij. Ik wil zo hoog stijgen, zei ik, dat ik niemand zal missen wanneer ik schijt.