[Met Bennie spelen (vervolg)]
Op een morgen ontdekte de onderwijzer dat Bennie niet op zijn kommando's reageerde. We waren bezig met een oefening waarbij we in rijen stonden opgesteld. Na een fluitsignaal moesten we telkens een kwartslag draaien, in de richting die de onderwijzer aangaf. De volgorde was niet te voorspellen: links, rechts, rechts, links, rechts... eerst langzaam, maar weldra werden de tussenpozen korter. Doordat ik al mijn aandacht bij zijn stem had, lette ik niet op de kinderen om mij heen. Plotseling merkte ik dat de onderwijzer zich had verplaatst. Terwijl de oefening doorging hoorde ik hem een paar rijen achter me zeggen: ‘Hé, schele, je weet toch wel wat links en rechts is?’
Onwillekeurig keek ik over mijn schouder. Bennie stond rechtop, met de armen slungelig langs zijn romp. Zijn gezicht was grauw. Nadat de onderwijzer langdurig had gefloten, stopte de oefening. Ook de anderen draaiden zich om naar de scène achter me.
‘Steek je rechterhand eens omhoog’. De stem van de onderwijzer klonk vrolijk en enkele kinderen begonnen te gniffelen, toen er niets gebeurde. Bennie slikte alleen en er kwam een klamme glans op zijn voorhoofd. De onderwijzer gaf ons een knipoog voordat hij zich, nog steeds met een uitdrukking van pret om zijn mond, vooroverboog naar Bennie: ‘Zeg, als ik jou was, zou ik maar weer naar de kleuterschool gaan’.
Hij haalde een pen uit zijn broekzak, ging op zijn hurken zitten en tekende, terwijl Bennie verdwaasd stil bleef staan, twee hoekige letters op diens blote voeten - op de ene een L en op de andere een R. Daarna veerde hij overeind en zei hij, met een hoofdknik naar Bennie, tegen het groepje vlak bij hem: ‘Zo zal-ie het wel leren’.
Hij klapte in zijn handen - ‘vooruit jongens, aan de slag’ - en riep het kommando voor de volgende oefening.
Die hele les bleef Bennie het middelpunt. Telkens als er een oefening voorbij was moest hij naar voren komen om op zijn eentje, terwijl de anderen langs de muur stonden, door het lokaal te marcheren. Hij sjokte gedwee voort tot hij, na een ‘linksaf’ of ‘rechtsaf’ van de onderwijzer, met een ruk stilhield. Hij tuurde naar zijn voeten en prevelde in zichzelf voordat hij de volgende stap nam. Meestal ging het fout. De onderwijzer liep hoofdschuddend naar hem toe. Hij pakte Bennie bij zijn schouders en duwde hem speels in de goede richting.
Een ogenblik leek Bennie, aangestoken door de stemming van de onderwijzer, om zijn eigen domheid te moeten lachen. Hij liet zijn mond open hangen en grinnikte. Maar meteen daarop werd zijn gezicht weer ernstig. Met een verslagen blik, alsof hij al opzag tegen het vervolg, sjokte hij verder.
In het begin was ik alleen verbaasd geweest dat Bennie zo reageerde, net of hij de onderwijzer niet verstond. Ik lette nieuwsgierig op hem. Wanneer ik zag hoe hij in de war raakte, draaide ik in gedachten mijn lichaam naar links of naar rechts. Het was toch heel eenvoudig! Bennie leek iemand die opzettelijk raar deed, als in een toneelstuk, en ik stootte de klasgenoot naast mij proestend aan.
Maar opeens kwam er een ander, veel sterker gevoel. Het drong tot me door wat er in Bennie moest omgaan. Terwijl ik keek naar zijn niet begrijpende ogen, wijd open achter zijn bril, en naar zijn voeten met die grote letters erop, begon mijn gezicht te gloeien. Ik had een impuls om Bennie te wenken en iets te zeggen waardoor de onderwijzer zou ophouden met zijn geplaag. Het was niet meer dan een flits. Bang dat de anderen mijn verwarring zouden merken, sloeg ik mijn blik naar de grond. Ik luisterde hoe het afliep - nog een kommando, twee of drie grinnikende stemmen uit de klas en toen het snelle handgeklap van de onderwijzer. Al die tijd was ik omlaag blijven kijken. De geluiden die ik hoorde leken daardoor vluchtig en minder echt, alsof ik Bennie, door stil af te wachten tot zijn beurt voorbij was, toch nog hielp.
Na de les ontliep ik Bennie. Bij het aankleden in de gang zag ik hem, bleek en zwijgend, in de verte staan. Toevallig keek hij langs de rug van zijn buurman in mijn richting. Net als zoëven in het lokaal schrok ik onwillekeurig. Moest ik nu niet naar hem toegaan? Maar het gepraat van het vriendje naast me leidde me af.
Buiten, voor het schoolgebouw, leek Bennie de scène in het gymnastieklokaal al te zijn vergeten. Hij stond midden in een groepje kameraden, trok gekke gezichten naar de jongens om hem heen en schaterde van plezier toen een mevrouw, die voorbijkwam, verbaasd bleef stilstaan om naar hem te kijken.
Mijn volgende herinnering aan Bennie speelt een paar weken later, op een dag dat de onderwijzer ons liet paalklimmen. Het was een oefening die we nog maar sinds kort deden. In het begin zou het nog wel wat moeilijk zijn, had de onderwijzer vergoelijkend gezegd toen hij de lange, donkere stok voor het eerst achter de andere toestellen tevoorschijn haalde en hem voorzichtig vastzette tussen de vloer en het plafond. Maar als we ons even inspanden, zouden we zien hoe het meeviel!
Sommige jongens en meisjes hadden de slag inderdaad gauw te pakken gekregen. Ze trokken zich met een zwaai op aan hun handen, klemden hun benen kruiselings om het hout, strekten hun romp en wisten zich zo ver omhoog te werken dat je de onderkant van hun voeten kon zien. Mijn nieuwe vriendje hoorde bij degenen die zelfs tot het plafond waren gekomen. Na een laatste ‘toe maar’ van de onder-