We deden het om beurten, telkens sneller en met hogere sprongen, terwijl het vriendje afwachtend aan de kant bleef staan.
In het begin keek ik nog wel eens vluchtig naar hem om. Zijn ogen waren strak op ons gericht, met een vijandige blik waardoor ik gauw mijn hoofd opzij draaide en verder speelde. Later, als ik hem al was vergeten, merkte ik opeens dat hij dichterbij kwam. Hij glimlachte onzeker, hurkte een paar meter van ons in het gras en liet zich, nadat Bennie en ik onze arm als een geweer naar hem hadden uitgestrekt, voorzichtig achterover glijden. Was hij eenmaal ‘doodgegaan’, dan was al zijn gereserveerdheid weg. Wankelend, met zijn hand tegen de plek waar hij was ‘geraakt’, richtte hij zich op. Hij tolde om zijn as, sneller dan een van ons beiden, en zakte opnieuw in elkaar. Daarbij hield hij zijn ogen dicht. Als Bennie en ik hem zo bezig zagen, gaven we elkaar een wenk en slopen we weg. Niets vermoedend ging hij door met zijn gespring tot wij om de hoek van het huis verdwenen waren en zijn hoge stemgeluid - ‘dood, dood, dood’ - plotseling verstomde.
Zijn gedrag had iets pedants, alsof hij ons kleine kinderen vond die hij af en toe op hun nummer moest zetten - niet uit hooghartigheid maar omdat hij toevallig beter wist. Toen ik hem een keer een spannend verhaal begon na te vertellen dat ik pas had gelezen in ‘Sjors van de rebellenclub’, schudde hij zijn hoofd: ‘Je mag niet Sjors zeggen’.
Daarna herhaalde hij de naam met een wijd opengesperde mond en zulke vreemde klanken, dat ik ongelovig in de lach schoot. Ik riep dat hij gek was. Bennie die altijd verveeld de andere kant op keek als ons vriendje en ik samen praatten, begon te schreeuwen van de pret. Hij danste om hem heen, terwijl hij zijn beide handen met wapperende vingers tegen zijn slapen hield gedrukt. Aangevuurd door zijn indianengebrul lachte ik nog harder. Maar het vriendje liet zich niet uit het veld slaan. Hij slikte even en zei: ‘Het is engels. Mijn moeder heeft gezegd dat het zo moet. Ze is op de universiteit geweest.’ Na een stilte waarin Bennie - die met het dansen was opgehouden - en ik hem beduusd aankeken, voegde hij er aan toe: ‘Ze heeft ook gezegd dat het een slecht boek is’.
Ik was voor het eerst bang voor hem en dacht aan mijn vader en moeder, die niet op de universiteit waren geweest en net als ik ‘Sjors’ zeiden. Ze hadden het nooit verkeerd gevonden dat ik die verhalen las. Schepte het vriendje maar wat op of leefde hij in dit grote, alleenstaande huis in een wereld waar alles anders was - met volwassenen die minachtend van ‘slechte boeken’ spraken? Om mijn onzekerheid niet te laten merken vertrok ik mijn mond in een grimas, terwijl ik hem zonder iets te zeggen bleef aanstaren. De spanning verdween pas toen Bennie het tuinpad was opgegaan en uit de verte ongeduldig onze namen riep. Het vriendje en ik draaiden ons tegelijk om. Ik zwaaide naar Bennie en holde opgelucht achter hem aan.
Op de middagen dat Bennie en ik in onze eigen buurt bleven, spraken we nooit over onze speelkameraad. Alleen onderweg naar zijn huis of terwijl we terugliepen, maakten we wel eens een grapje over hem. We grinnikten dan allebei en ik stond midden op het trottoir stil om, rechtop in de houding, zijn zelfverzekerde manier van praten na te doen. Bij mij thuis had ik het zelden over hem. De attraktie, als Bennie en ik hem opzochten, was niet hijzelf maar zijn omgeving - de parkachtige tuin die vanaf de straat ononderbroken langs de zijveranda doorliep naar de vijver bij het achterhek. We stapten voorzichtig over de tegelpaden tot het huis achter het groen verdween. Bij de vijver tuurden we, zwijgend naast elkaar op onze hurken, naar de drie of vier vissen in het ondiepe water. Soms stond er één onbeweeglijk stil terwijl de andere rondcirkelden, net of hij sliep. Als Bennie en ik dan met een takje naar hem prikten zei het vriendje: ‘Dat mag je niet doen’ en trokken we onze hand automatisch terug. Hier, in deze afgelegen hoek, was hij de baas. We hielden ons samen op een afstand, een paar passen van hem vandaan, en deden hem alles zonder te protesteren na.
Hij was ook degeen die, als het vervelend werd, besliste dat