[De draaideur (vervolg)]
‘Dottore non sono,’ antwoordde ik, alvorens op te kijken. ‘Sono...’
Ik klapte het boek dicht en hield tijdens het korte gesprek dat volgde haar hand gevangen. Toen ik haar even later richting Corso volgde, ving ik gedempt gefluister op.
‘Hij draagt haar tas.’
‘Ze gaan met de bus.’
‘Armoe troef.’
Inderdaad stelden we ons bij een bushalte op. Alsof hij ergens op ons had staan wachten, reed onmiddellijk een autobus voor. De vrouw wierp een 50-lirestuk voor me in de automaat en overhandigde me het kaartje. Ze leek nerveus. Op gedempte toon gebood ze me een halte na haar uit te stappen en via die en die route terug te komen lopen naar dat en dat adres. Ver van elkaar namen we plaats.
Na drie keer bellen werd mij opengedaan door een vrouw in ochtendjas, die een leeg glas naar me ophief.
‘Aperitivo?’
Aan de stem herkende ik haar. Ik knikte. Ze ging me voor naar de woonkamer, waar op tafel, naast de suikerpot, een fles met oranje inhoud stond. ‘Aperol’, vermeldde het etiket. ‘Met suiker?’
‘Goed.’
Zoals het hoorde, bevochtigde ze eerst de rand van het glas, maar niet onder de kraan, nee - met haar tong. Een hand in haar zij, de blik spottend op mij gericht, bleef ze met trage tong de glasrand omcirkelen. Pas veel later doopte ze het glas met de bevochtigde rand in de suikerpot.
Al na de eerste slok, die een deel van de suiker meespeelde, wist ik waaraan de kleur me had doen denken. Op een Spaans strand was me jaren geleden door een dertienjarig meisje, een kind nog, een verpakt zuurtje aangeboden. Ze nam er zelf ook een en verwijderde het wikkel. Ik volgde haar voorbeeld. De snoepjes die tevoorschijn kwamen, hadden precies die oranjerode kleur: exact complementair bovendien met het helblauw van haar badpak. Ze stopte het zuurtje in haar mond, ging achterover in het zand liggen en sloot haar ogen. Aan haar wangen was te zien hoe ze het van de ene kant van haar mond naar de andere verschoof. Ik hoorde het als een knikker tegen haar tanden tikken.
Nadat ook ik mijn zuurtje in de mond genomen en er even op gesabbeld had, bracht ik het met mijn lippen in haar navel. Zoals het daar als gepoetst glansde in de zon, leek het niet minder dan een kostbare edelsteen. Ik ging op mijn buik liggen en begon het met mijn tong uit haar navel te likken. Het duurde uren. En al die tijd lag ze doodstil.
Naarmate mijn tong zich sneller om het snoepje kronkelde, begon ze, bijna onmerkbaar, haar spieren te spannen. Soms rilde ze. Mijn tong registreerde de schokjes. Ten slotte was het zuurtje door mijn gelik zo dun geworden, dat er precies in het midden, als bij een oud 2-pesetastuk, een klein gaatje ontstond. Toen het, een dubbeltje op zijn kant, door gewichtsverlies kapseisde in haar navel, hoorde ik hoe ze tussen haar kiezen het hare verbrijzelde. Ze kwam overeind.
‘Wat doe je?’ vroeg ze verontwaardigd.
Ze plukte het zuurtje uit haar navel en gooide het naast haar handdoek op de grond, waar het als een magneetje fijn zand naar zich toetrok. Vervolgens stootte ze met haar plakkerige handen mij van zich af.
Ik rolde om en om. Van een afstand bleef ik tussen mijn oogharen naar haar liggen kijken. Ze trok haar benen op. Waar zich door het met badstof ingelegde kruis van haar broekje een druppel vocht heen had weten te werken, kleefde een minieme hoeveelheid zand en fijn schelpengruis. Mijn triomf bracht de ontlading alsnog teweeg.
Met dit oranje, kleur van de onschuld, voor ogen, had ik de grootste moeite de vrouw ter wille te zijn. Hoe stijver ik mijn ogen dichtkneep, des te feller lichtte die oranje vlek op. Alleen met grof binnensmonds gevloek lukte het me ten slotte.
‘... een lekkende tepel, godverdomme, - een lekkende tepel wolvinnemelk...’
En ik verzin een stad...
‘De God van Damianus,’ hoorde ik schreeuwen, ‘kan maken dat Rome nooit gesticht is. Hij is almachtig. Hij is zelfs niet te beroerd tot maagd te herstellen wat ontmaagd is. Dit schaap hier, ladies and gentlemen, is uit mij geboren.’
Ik opende mijn ogen. Voor mij stond Sponge temidden van een giechelend gehoor. Hij hield zijn trillende wijsvinger op mij gericht.
‘Ik heb hem gebaard. Mij... mij heeft mijn moeder gebaard, maar ik hem. Ze heeft hem wel gebaard, maar...