Eindelijk gaf de deur mee. Van de wachtenden in de hal zag ik verontwaardigde monden bewegen, maar hun protesten hoorde ik nauwelijks. Eenmaal vrij liep ik snel de grote zaal van het café in. Ofschoon het er stampvol was, leek het vertrouwde geroezemoes, dat ik mij van vroeger herinnerde, goeddeels verstomd. Alleen de gebaren van de mensen leken heftiger geworden. Vol ongeduld zag ik uit naar een vrije plaats. Ik moest van die vent af. Weifelend stond ik tussen de tafeltjes, toen opeens een hand op mijn schouder werd gelegd. Ik draaide me om.
Lichte ogen, donkere blik.
Ik keek in mijn eigen, maar verouderde, gezicht. Rond de ogen waaiers van rimpels; de groeven om de mond zelfs door de baard heen nog zichtbaar. In dit gezicht had jarenlang een leven voortgeploegd dat ik zelf een maand of vier geleden vergeefs was ontvlucht. En vanmiddag opnieuw.
‘... geen Engels verstond,’ meende ik te verstaan.
Ik verzekerde de man, in het Engels, dat ik wel degelijk Engels verstond, en het sprak ook. Van mijn eigen woorden hoorde ik alleen het resoneren. Bij de geringste wending van mijn hoofd nam aan de binnenkant van mijn trommelvliezen het getjilp en getjirp nog in sterkte toe. Ik kneedde mijn oorschelpen.
‘... striking resemblance,’ ving ik op, ‘... down somewhere.’ We keken rond. In een hoek, op een podium, werden voorbereidingen getroffen voor een televisieopname. Schijnwerpers flitsten aan en doofden weer. Enkele orkestleden repeteerden zonder aan hun instrumenten enige klank te ontlokken. De pianist speelde wanhopig piano met zijn neus.
Aan het raam kwam een tafeltje vrij. Zijn vingers om mijn bovenarm geschroefd leidde Sponge me er resoluut heen. We namen plaats. Tegenover elkaar.
‘... drink?’ klonk het.
‘Spa,’ zei ik.
‘Onzin!’ riep hij naar een passerende ober. ‘Twee dubbele Scotch. Met ijs.’
Tot de whiskey arriveerde, werd bijna vijandig gezwegen. Toen Sponge het woord weer nam, sprak hij luid, als tegen een dove. Zijn stem klonk bars.
‘Dit is de tweede keer al,’ begon hij en keek me loerend aan.
‘De tweede keer?’
‘De eerste was in juni.’
‘Waar?’
‘Halverwege Lyon en Avignon.’
‘Alleen?’
‘Alleen?’
‘Alleen of met een meisje?’
‘Meisje?’
‘Een blonde. In roodgeruit hemd.’
‘Geen blonde gezien. Ik zag jou. Verder niemand.’
‘Sterk.’
‘Hoezo?’
‘Er was al die tijd een meisje bij me. Een Turijnse.’
‘Je stond daar alleen. Het was een gevaarlijke bocht. Toen ik vaart minderde, stak je je duim op.’
‘Ik?’
‘Jij. Je had je zonnebril nog op, zo snel betrok de lucht. Ik kon zelfs het ringetje in je oor onderscheiden.’
‘Had ik toen nog in, ja. Niet lang meer.’
‘Je stak je duim op en het begon te regenen.’
‘Dan stond ik nog niet bij dat zonnebloemveld.’
‘Verderop lag een zonnebloemveld. Je stond voor een wegrestaurant. Ik stopte. In de achteruitkijkspiegel zag ik je de deur binnengaan.’
‘Binnen zat ze.’
‘Wie?’
‘Die Turijnse. Ze dronk menthe. Met...’
‘Water.’
‘Nee, met melk aangelengd.’
‘Met melk?’
‘Met melk. Dat fascineerde me. Ze dronk er wel drie in de tijd die ik nodig had voor het drinken van één pernod.’
‘Met melk.’
‘Met water. Ik kon er mijn ogen niet van afhouden. Ik moest er naar blijven kijken. Ze was met een jongen en een meisje. Vrienden. Later kwam ze naar me toe. Of ik met haar wilde liften.’
‘Met drieën was het te moeilijk.’
‘Ik vond het best. Had ik het maar niet gedaan. Toen de bui over was, zijn we naar dat zonnebloemveld gelopen. Daar was het veiliger.’
‘Rechte weg, brede berm. Heb ik gezien.’
‘Terwijl ik liftte, zat zij in het gras te lezen.’
‘Wat?’
‘Garcia Lorca.’
‘Een Spaans dichter!’
‘Links het Spaans, rechts het Italiaans. Toen er geen auto's meer wilden komen, heeft ze me er nog een passage uit voorgelezen.’
‘Welke?’
‘Iets over de ivoren tanden van de maan.’
We dronken onze tweede dubbele whiskey.
‘Je... ringetje?’ vroeg Sponge na een poos.
Ik streek mijn haren naar achteren en toonde hem mijn gespleten oorlel.
‘L'Ordre Nouveau,’ zei ik.
Hij knikte.