en Multatuli recht tegenover elkaar stonden zou het boek minder interessant zijn. Het leuke is dat die opvattingen juist bijna identiek zijn.
Ik heb niet gezegd dat Sötemann aan de humor van de Havelaar totaal voorbijgegaan is. Ik heb gezegd dat als je Sötemann leest, het lijkt alsof hij alle schitterende passages van dat boek niet heeft opgemerkt.
Ook denkt Van der Paardt dat ik vind dat Sötemann ‘niets zinnigs heeft beweerd over de Havelaar’. Maar dat vind ik helemaal niet. Met de meeste dingen die Sötemann over de Havelaar schrijft ben ik het wel zo ongeveer eens. Mijn bezwaar was een ander, het was het bezwaar dat in de aanhef van dit stuk geformuleerd staat.
Nu de symbolen. ‘Wil hij wetenschappelijk vastgesteld zien dat groene jumpertjes, of anderszins gekleurde jumpertjes of welke kledingstukken dan ook in literatuur nimmer een symbolische betekenis kunnen krijgen’ vraagt Van der Paardt. Nee, dat wil ik niet. Ik heb ook duidelijk gezegd dat ik dat niet wil. Ik heb er juist op gewezen dat zulk soort symbolen in literatuur vaak voorkomen. Ik heb daar zelfs voorbeelden van gegeven. Mijn stelling was, dat zelfs als men echte, vuurvaste symbolen gevonden heeft, dat men dan nog niets heeft, want dat men dan verder niets kan zeggen dan bijvoorbeeld ‘de naam Slymering is symbolisch en betekent dat Slymering een slijmerd is’. Ja, dat is zo, So what?
Dat zoeken naar symbolen is net zoiets als laat ons zeggen: iemand heeft uitgevonden dat je zelfstandige naamwoorden en werkwoorden hebt - dat was weliswaar al duizenden jaren bekend, maar goed - en nu gaan verschillende generaties van geleerden en in navolging van die geleerden duizenden studenten zich bezighouden met het in teksten aanwijzen van dit is een zelfstandig naamwoord en dit is een werkwoord. Waarbij dan nog komt dat je in veel talen in veel gevallen een redelijk onderscheid tussen substantiva en verba kunt maken, terwijl je met die symbolen alle kanten uit kunt. Denk eens aan de rijkdom aan fallische symbolen die één pagina van een willekeurige roman al oplevert! Kan Van der Paardt mij één kledingstuk in de wereldliteratuur aanwijzen dat geen symbool is?
Maar ik denk niet dat Van der Paardt ooit dit ‘so what?’ begrijpen zal.
Hij lijkt mij iemand die als eenmaal ‘wetenschappelijk is vastgesteld’ (hij lijkt me trouwens ook typisch iemand die denkt dat er dingen ‘wetenschappelijk zijn vastgesteld’) dat er in literatuur symbolen voorkomen, dat men dan uiterst interessant werk doet als men die symbolen gaat opzoeken en noteren.
Wat de ‘intentional fallacy’ betreft: ik bedoelde niet dat omdat de schrijfster geen symbool bedoeld had er ook geen symbool in zat. Ik wilde alleen wijzen op de naieve domheid van die symbolenzoeker voor wie het vanzelf sprak dat zij met die groene kleding iets bedoelde. Dat een auteur iets niet bedoeld en toch gemaakt kan hebben is mij bekend, hoewel ik het overbekende artikel van Wimsatt en Beardley en de Princeton Encyclopaedia of poetry and poetics nooit in handen heb gehad. Maar het verschijnsel was mij bekend. Ik heb er ook over geschreven, laatstelijk in Uren met Henk Broekhuis, pagina 13.
Twee dingen blijft Van der Paardt maar volhouden: dat de door mij geciteerde zin uit zijn artikel niet van hem is, en dat dat artikel niet over Multatuli ging. Wat dat laatste betreft: goed, ik heb me vergist. Het artikel stond in een tijdschrift dat ‘Over Multatuli’ heet, de naam Multatuli komt er een keer of veertig in voor, maar het ging niet over Multatuli. Maar die zin, die is wel degelijk van Van der Paardt. Ook hier moet weer worden betreurd, dat mijn tegenstanders, wier studiegebied toch de literatuur is, zo weinig van literatuur afweten. Ik krijg soms de indruk dat het een cultuurverschijnsel is dat hun eigenlijk helemaal vreemd is. Zoals je mensen hebt die niet muzikaal zijn. Elrud Ibsch bijvoorbeeld schreef in NRC-Handelsblad dat mijn lezing tot het genre der persiflage moet worden gerekend. Nu kunje als je wilt wel zeggen dat ik in mijn lezing geen waarheidsgetrouw beeld, maar een persiflage van de literatuurwetenschap gegeven heb, maar tot het literaire genre der persiflage kan mijn rede niet behoren. Want een literaire persiflage behoort tot hetzelfde genre als het gepersifleerde. De preek van dominee Wawelaar is een persiflage op een bepaald soort preek, en is zelf ook een preek. Een persiflage op een sonnet van Kloos moet zelf ook de vorm van een sonnet hebben.
Zo denkt Van der Paardt dat als hij een zin schrijft die voor negentig procent uit citaten bestaat, dat die zin dan niet langer zijn zin is, maar die van de geciteerden, en dat de stylistische verantwoordelijkheid voor die zin bij de geciteerden berust. Dat is echt een misvatting, hoor. Als ik schrijf: ‘Vondel vraagt waar ter wereld ooit oprechter trouw gevonden wordt dan tussen man en vrouw’, dan is die zin van mij, ook al zijn dertien van de vijftien woorden van Vondel, en als het een slechte zin is, dan is dat mijn schuld. Ook denkt Van der Paardt dat ik die zin van hem genomen heb omdat daarin zo zwaar tegen het vakjargon wordt aangeleund. Ook dat is een misvatting. Ik heb die zin genomen omdat hij zo dood en onnozel is.
Hij maakt zich kwaad als ik zijn zin uitleg als betekenend dat het esthetisch effect zonder dat boek niet mogelijk zou zijn, en ook niet zonder de lezer. Hij zelf legt zijn zin anders uit. Zijn eigen uitleg is echter geen uitleg van die zin, maar van de redenering waarvan die zin deel uitmaakt, namelijk de bewering dat hetzelfde kunstwerk de een wel, en de ander niet ontroert (in mijn mesvertaling: dat je met hetzelfde mes het ene vlees wel en het andere niet kunt snijden). En nu is Van der Paardt van mening dat als hetzelfde mes bij de een wel een wond veroorzaakt en bij de ander niet, dat men dan, als men wil weten hoe dat komt, bij de gestokenen moet zijn en niet bij het mes, want dat mes bleef immers onveranderd.
Daar zit wel iets in, maar toch ook weer niet zo erg veel. Want je kunt je eigenlijk best afvragen welke eigenschappen van het