[De vertellingen van een verloren dag (vervolg)]
We slaan een pad in dat zich in wijde lussen door een oud beukenbos naar beneden slingert, amper breed genoeg voor de auto's die er, getuige de sporen, af en toe rijden. Kompaan heeft nu bedacht om stelselmatig bochten af te snijden, en er zit, gezien de stok die ons verbindt, weinig anders op dan hem te volgen in dit ongemak, half glijdend en uit evenwicht - en niet zonder protest. Dan ronden we een bocht. Weidegrond, met houten hekken afgezet. Paarden. Een boomgaard. Een ommuurde moestuin. En tenslotte, in het felle tegenlicht van de ochtendzon: de poort, zonder specie uit gehouwen keien opgetrokken, ongetwijfeld nog daterend uit de Middeleeuwen. Ergens blaft een hond, weifelend en zacht alsof hij zich verontschuldigt vanwege het vroege tijdstip waarop de plicht hem roept. Stallen en schuren. Het geluid van zinken emmers op een granieten vloer. De kapel; de toren, omkranst door zonnestralen. Het hoofdgebouw, met de half open kloostergang waar ooit monniken brevierden.
We ontdoen ons van onze bagage, Kompaan roept volk! en duwt op goed geluk een deur open die op een kier staat. Voetstappen naderen, en we worden zonder verbazing verwelkomd door een blozende, dikke vrouw met een schort voor en een kapje op het hoofd, die zich voorstelt als mevrouw Ribbig en blijkbaar het hoofd is van de huishouding hier. Onze gastheer, vertelt ze, is nog in rust, want het was nogal laat geworden gisteravond. Wij doen in 't kort verslag van onze reis met hindernissen, en dan spreekt ze het verlossende woord: ‘De heren zullen wel hongerig zijn...’ - Welnu, dat zijn ze. We volgen haar, door een gang van gebarsten, marmeren tegels naar een ruimte die de oude kloosterkeuken geweest moet zijn. Er brandt een prettig vuurtje onder de immense schouw, hammen en worsten hangen aan de berookte balken. En daar staat een ronde tafel, die bijna aan het oog onttrokken wordt door een plateau verrukkelijke waren. Er zijn diverse soorten worsten. Bleekroze mortadella, rood op wit gemarmerde cotta, franse peperworst en Bündnerfleisch. Er zijn hammen. Parmaham, gekookte ham, gerookte ham. Er zijn plakken koud wild zwijn. Allerlei kazen. Er is provolone, verse en gerookte, maar ook ricotta, gorgonzola, Emmenthaler vanzelfsprekend, en Alpenzeller, geitekaasjes en zelfs een echte Edammer. Salades staan er. Vitello tonnato op z'n Piemonts - met kappers en ansjovis -, gemengde salade met mortadella en salami, een rauwe champignonsla, een slaatje met ham, tonijn en venkel. Er zijn eieren: zachtgekookte, hardgekookte. En alle gradaties ertussen. Er zijn gedroogde vijgen en anjouperen. Er zijn diverse soorten brood: zwaar boerenbrood met kümmel, pumpernickel, kadetjes, zo blank als hosties, stokbroodjes uit Turijn en dwarsgebakken witbrood uit de supermarkt.
‘Wauw wauw!’ aldus Kompaan, die handenwrijvend voorstelt om maar niet langer te wachten en meteen maar aan te schuiven. Nu, dat doen we.
‘Waarmee kan ik je van dienst zijn?’ informeert mijn reisgenoot. ‘Koffie? Thee? Of zullen we dat flesje Merlot daar maar liever ontkurken. Want van een ontbijt valt hier toch amper meer te spreken...’