[Esse est percipi (vervolg)]
Nu pas zie ik dat hij ook boven met braaksel van doen heeft. Hij ligt, dus, in zijn eigen braaksel.
Heeft W.J. dan gebraakt? Hoezo? Wanneer dan? Lang geleden? Kort geleden? - Maar het beeld van dit dode tweetal is geen centimeter verschoven! Dit tweetal zit/ligt er - ik zweer het, ik heb er toch lang genoeg naar gekeken, allemachtig - nog precies zo bij als toen ik ze zoëven verliet. Maar wanneer dan? En waarom heb ik het niet gemerkt? Het enige wat bewogen moet hebben, wat allicht ook een geluidje gemaakt moet hebben, is me ontgaan!
Zou W.J. trouwens delicaat zijn geweest tot in zijn braakgedrag? - deze vraag drong zich aan me op, niet zonder een ondertoon van wreed amusement; die ik opving, en me niet zinde.
Ik ben, zodra ik het braaksel zag, opgestaan en heb bij de bar een dweil gehaald. En weer verheugt het me dat mijn handelingen de vragen die zij misschien oproepen ogenblikkelijk beantwoorden, onder verwijzing naar een eenvoudig, door allen gekend schema. De kwestie van mijn functie is opgelost: direct heb ik de bescheiden en altijd dankbare verpleegstersrol op mij genomen.
De dweil: zorgvuldig, attent, voorzichtig. De vloer niet, natuurlijk. Die zaak gaat het café aan. Nee, ik dweil W. J.'s broek. Van omlaag naar omhoog, nauwkeurig en functioneel, heel licht bovendien; misschien merkt hij er niet eens iets van. Niet te snel, niet te langzaam dweil ik. Mijn stemming is neutraal en oplettend, als die van een ambachtsman die routinewerk doet dat hem niet speciaal tegenstaat, maar ook geen gedachten van welke aard dan ook toelaat.
Van omlaag naar omhoog, alsof die hele ontdekking van zoëven (de door misplaatste logica vertraagde blik) moet worden herhaald in precies dezelfde volgorde, zij het dit keer met een dweil.
De pijp. Goede kwaliteit stof, dat is waar, en een mooie kleur. Tweed. Beige. Verwant met de kleuren die ik zelf draag. Dit soort eenvoudige registrerende gedachten begeleidt mijn vegende bewegingen, éen gedachte per veeg.
Vegen? Zo licht, dat het eerder op strelen lijkt, maar langzamer, een zacht vegen, het vegen van een broos kunstvoorwerp door een verzamelaar, vegen alleen om de schoonheid van het voorwerp beter te laten uitkomen, met een lichte vrees het te zullen beschadigen. Kan ik W.J. schoonmaken zonder hem te wekken? Alsof ik, wanneer ik erin slaag hem niet te wekken, ervoor zorgen kan dat hij niet gebraakt hééft.
De dij. Ik ben nu doende met zijn dij. Ja, ik weet het wel, hier in deze buurt dient W. J.'s geslacht gesitueerd te worden. - Mijn hand wordt gelegitimeerd door de dweil. Als dit negentiende-eeuwse beeldhouwwerk, deze slapende nimf, ver weg in een droom of in bijna algehele bewusteloosheid, enige lust ervaart, is dat mijn zaak niet en kan dat onmogelijk persoonlijk opgevat worden.
Ik ervaar geen lust. Ik zou niet weten dat ik lust ervaar. Ik dweil, en dat is alles wat erover te zeggen valt. Maar het stuit me absoluut niet tegen de borst dat ik W.J., ver weg, misschien al niet meer in leven, enige lust bezorg. Zoals een kat zich laat aaien zonder aanzien der persoons.
Hoger, naar W. J.'s hoofd, want hij ligt in tamelijk veel braaksel, bij nadere beschouwing. Ik probeer het hoofd op te tillen. Het weegt even veel als een zwerfkei van die omvang. Daar zit geen enkele beweging in dan de mijne.
Het is werkelijk opmerkenswaardig dat dit duo, deze twee lichamen, dit ene lichaam met twee uitlopers, van mijn vriend, mijn vroegere vriend, mijn vroegere vriend in spe F., mijn toekomstige vriend, mijn toekomstige vriend in spe, en dat van deze W.J., een willekeurig invulbaar karakter, louter tussenpersoon, onmisbaar weliswaar, maar ternauwernood een persoon, dat deze twee dus, éen lichaam dat ik als zodanig niet ken, maar waarvan de eigenaar me bekend is, en dit lichaam hier, dat ik nu als een dodenbezorger vertroetel met mijn dweil, louter object, etalagepop, eigenaar onbekend, alsmaar niet bewegen. De kan ze rangschikken zoals ik wil.
De zwaarte, waarachtig niet gering (hoeveel kilo?) van W. J.'s onwillige, niet meegevende hoofd. Alhoewel - onwillig? Willig noch onwillig, alleen maar zwaar, en onhandelbaar; hij weet hier niet van.
De ben nu wel klaar. Een paar kleine correcties, enkele achterstallige bewegingen, wat nazorg: een spatje hier, een vlekje daar, en klaar is kees. De breng de dweil terug naar de bar.
Wat zou er gebeurd zijn als mijn tafereel was gaan bewegen? De vraag het me niet af: zo gebeurt alles, zo staat alles stil. Ik