[Het raadsel der onwetendheid (vervolg)]
later, het metaforisch karakter der literair-wetenschappelijk terminologie te hekelen.
Als Poll, of Van het Reve, nu eens had uitgelegd waarom de ‘structuur’-definities van Maatje en Meijer inadequaat zijn (waarbij men er natuurlijk op gewezen had, dat de wetenschapsleer voor alle soorten definities richtlijnen en voorwaarden heeft geformuleerd): dan had men, als bruggenbouwer, wel een borrel verdiend. Thans echter is de smalle brug van bruggehoofd Poll zo mager, dat hij eigener beweging volledig in het water valt. Dag brug. Dag Poll. En Poll gaat naar school.
Karel van het Reve weet, met betrekking tot de ‘wetenschap’, overigens toch nog heel aardig over de brug te komen. Want wat beweert de vermaarde Popper-kenner?
‘Ik heb (de) mening (van Fokkema en Ibsch) dat het zoeken naar een literatuurtheorie een voorwaarde is voor de wetenschappelijke bestudering van literaire teksten, duidelijk geciteerd, en ik heb gezegd dat ik het daar niet mee eens ben. En ik heb daar de opmerking van een beoefenaar van een echte wetenschap naast gelegd: “Sommige mensen denken dat er een theorie der natuurkunde bestaat. Dat is niet zo. Er bestaat alleen natuurkunde”. Als Fokkema en Ibsch het daar niet mee eens zijn, dan zouden ze (...) kunnen trachten aan te tonen dat er wel een theorie der natuurkunde bestaat. Maar dat doen zij niet.’
Dat was Van het Reve even. En wat hij vraagt kan inderdaad eenvoudig worden aangetoond. Al geef ik Fokkema en Ibsch geen ongelijk, dat ze het niet deden. Want Van het Reve had de antwoorden op al zijn vragen natuurlijk ook best zelf kunnen vinden. Tenzij...
Ik begin zo langzamerhand te begrijpen wat Van het Reve eigenlijk beoogt. Vanwege zijn lichamelijke handicap - het is hem ‘fysiek onmogelijk’ wetenschappelijke boeken te lezen - laat hij anderen herhalen wat er nu precies in die boeken staat. Ondertussen bezweert hij ons bij voortduring, dat de hem op zijn bevel voorgeschotelde kost absoluut niet smaakt. De uitgekookte psychologie van Bolke de Beer!
Maar vooruit. We zullen het de leergierige Van het Reve wel weer uitserveren.
Ofschoon Van het Reve de term ‘theorie’ nogal onnauwkeurig hanteert, op een wijze die niet ongebruikelijk, maar nauwelijks verhelderend is, kan toch uit zijn woorden worden opgemaakt, dat de natuurkunde het zijns inziens heel goed zonder methodologische regels voor theorievorming kan stellen. Een waarlijk zeldzaam oorspronkelijke kijk op de natuurwetenschappen. Want alle serieuze wetenschapstheoretici in binnen- en buitenland zijn van mening dat de natuurkundige ‘wetten’ die wij als natuurwetenschappelijke kennis boekstaven, een dergelijke status uitsluitend danken aan de methodologisch strikt gespecificeerde toetsing van natuurkundige theorieën.
Dat wordt althans beweerd door Popper, Nagel, Hempel, Oppenheim, Beth, De Groot, Beerling e.a; ja, door wie niet? Zeker, een door Van het Reve aangehaalde beoefenaar van een echte wetenschap beweerde van niet.
Van tweeën één: òf die wetenschapper heet Paul Feyerabend, de Van het Reve onder de methodologen, òf het citaat is verbroddeld, verkeerd weergegeven, verkeerd geïnterpreteerd. Het laatste ligt uiteraard het meest voor de hand.
Ondertussen pijnigde Van het Reve zich nog steeds met de vraag, hoe het met de literaire waarden zat. Literatuurwetenschappers beweerden wel, dat de ‘waarde’ van een boek niet aan het boek zelf, maar aan de lezer gedemonstreerd moest worden, maar daarmee hadden ze de vraag van Van het Reve, vond hij, slechts tot een ‘onnozel probleem’ herleid. Namelijk tot de vraag of ‘een steekwond door de scherpte van het mes of de doorsteekbaarheid van de mens veroorzaakt wordt’.
De formulering is niet helemaal je dat, maar het probleem in elk geval duidelijk: in de treffende beeldspraak van Van het Reve staat ‘het mes’ voor het literaire werk, en ‘de mens’ voor de lezer. En inderdaad, het probleem is bij nader inzien tamelijk onnozel, want de oplossing is eigenlijk bijzonder simpel. Niettemin bleef Van het Reve dienaangaande, ironicus die hij is, hardnekkig de verkeerde kant uit wijzen. Ook toen Elrud Ibsch een en ander haarfijn uit de doeken deed: hoe scherp het pennemesje van de verwoed kervende Karel ook mocht wezen, zo legde ze uit, hij zou er nooit in slagen de muren van de Hooglandse Kerk te doorsteken.
Dat vond Van het Reve, wiens interessen nogal onvoorspel-