[Het raadsel der onwetendheid (vervolg)]
Van het Reve niet, heeft hij althans in zijn Huizinga-lezing niet verwerkt. De rest was stilistiek.
Van het Reve zette zijn woorden in 't gelid en hij deed daar een half jaar over!
Wie zou nu toch willen beweren dat Van het Reve niet uiterst scrupuleus te werk is gegaan?
Elrud Kunne-Ibsch beschouwde de Huizinga-lezing voornamelijk als persiflage en vond die als zodanig, om voor mij niet naspeurbare redenen, nog tamelijk geslaagd ook.
Het was niet naar de zin van Karel van het Reve.
‘Ik heb een serieus betoog geleverd, met serieuze argumenten, en ik zou het waarderen als mijn tegenstanders daar serieus op ingingen’, sprak hij bestraffend, om vervolgens - sprankelende esprit - ineens koket bescheiden te bekennen: ‘Ik voel me als een deelnemer aan een schaatswedstrijd die aan het begin van de vijfduizend meter zijn tegenstander op enkele ronden gezet heeft’...
Dat is inderdaad bepaald geen kleinigheid: de ene dag acteren als midvoor van de nationale voetbal-elf, de volgende al weer op de smalle ijzers, teneinde zijn tegenstander op ettelijke ronden te zetten! Een des te indrukwekkender prestatie van de Leidse Alleskunner, zijn opvallend scheve schaatsen in aanmerking genomen.
En tussen de bedrijven door deed hij zich dan ook nog als eigenzinnig, doch verfrissend oorspronkelijk wetenschapsfilosoof gelden. Weliswaar gaf hij grif toe geen methodologische geschriften te hebben gelezen; weliswaar leek hij niet van zins te zijn zulke werken ooit te zullen lezen en zag hij ze, naar hij zei, het liefst in de Maas gegooid (Het Parool, 10-1-'79); weliswaar beleed hij openlijk zijn bittere wrok tegen definities van wetenschappelijke termen - net als K.L. Poll, de Wawelaar van de NRC, die óók al zo graag over ‘wetenschap’ schrijft zonder daar ook maar één elementaire vuistregel van te beheersen -; maar met dat al bleek zijn visie op het wetenschappelijk bedrijf niet minder boeiend. Zo prentte hij ons bij herhaling in, dat de literatuurwetenschappers, vergeleken bij de natuurkundigen en de beoefenaren der geneeskunst, een zeldzaam pover figuur slaan.
Een, helaas, niet geheel onjuiste karakteristiek.
K.L. Poll, bijvoorbeeld, betoogde, als de echo van Van het Reve (of omgekeerd, daar wil ik afwezen), in een merkwaardig opgeblazen constructie, ‘De smalle brug tussen literatuur en wetenschap’ geheten (NRC/Handelsblad, 8-12-'78), dat literatuurwetenschappers zich bij voorkeur bedienen van inhoudsloze termen (vooral het gebruik van het begrip ‘structuur’ drijft Poll tot razernij). Diezelfde wetenschappers hadden ondertussen niet in de gaten, dat de door hen gekoesterde termen metaforen zijn, ontleend aan de exacte wetenschappen en uitsluitend dienen om ten onrechte de schijn van precisie op te houden. Zei Poll.
Dit nu slaat werkelijk geheel en al op Dirk.
Om te beginnen kan men in de wetenschap bij afspraak regelen wat de betekenis van een gehanteerd begrip zal zijn. Inderdaad, heel goed: door middel van definities (stipulatieve, of descriptieve, of operationele, of nog anders geaarde; al naar gelang de behoefte). Als namelijk alle wetenschappers die hetzelfde vak beoefenen onder een bepaalde term hetzelfde verstaan, vereenvoudigt dat de wetenschappelijke discussie aanzienlijk. Verder doet het er in het geheel niet toe, of een wetenschappelijk gedefinieerde term uit de omgangstaal stamt, uit een andere wetenschap is overgenomen, dan wel ter plekke is verzonnen. De definitie heeft, als ze adequaat is, de term immers juist van zijn metaforisch karakter ontdaan, door zijn gebruikswaarde te preciseren. De meeste wetenschappelijke termen zijn dan ook oorspronkelijk metaforen, zonder dat de wetenschapper daar de geringste hinder van ondervindt.
Van het Reve en Poll willen wel een aardig voorbeeld horen? Dat kan. In de natuurwetenschappen is de introductie van het begrip ‘atoom’ niet bepaald zonder gevolgen gebleven. De term werd evenwel ooit overgenomen van de Griekse natuurfilosofen en is niets anders dan een regelrechte metafoor. Niet eens zo'n gelukkige, want het woord ‘atoom’ betekent precies het tegenovergestelde van wat de zaak die met de term werd benoemd, bij toepassing bleek te zijn. Geen natuurkundige die zich daar enige kopzorg over maakt: hij kent de functie van definities.
Het was dus niet zo'n gelukkige gedachte van Poll om eerst vrolijk te doen over literatuurwetenschappers die hun begrippenapparaat willen definiëren, om vervolgens, één zin