De Revisor. Jaargang 6
(1979)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Marita Mathijsen
| |
[pagina 99]
| |
Portret van Piet Paaltjens uit de eerste druk
Tekening van Alexander Ver Huell: ‘Werkzaamheid, ontbering en miskenning,’ ter vergelijking met het Paaltjens-portret
Ver Huells tekeningen.Ga naar eind4 Dus toch een echt portret, getekend door de te goeder naam en faam bekend staande ‘Heer Schmidt Crans’, zoals de inleiding meedeelt, en de afbeelding lijkt sprekend, moet erbij vermeld worden - want dat wilde nog wel eens uit de hand lopen. Titel en beginzin van de ‘Levensschets’ wekken bij de lezer de verwachting dat er een conventionele behandeling gaat volgen van het leven van een schrijver: ‘Er zijn levensgeschiedenissen die zich uiterst moeielijk laten schrijven’. Maar al in de tweede zin doorbreekt de ironie alle verwachtingen: de moeilijkheden bij het biografisch werk ontstaan, omdat de biograaf het moet ‘uitsnikken van ontroering’. Wat volgt over de zoekgeraakte dokumenten van Piet Paaltjens' jeugd en de twijfel of hij wel een Fries was, daaruit kan geen lezer een verkeerde conclusie trekken: ironisch vlagvertoon. Maar tussen al deze beschouwingen vlecht F.H. een ellenlange noot, waarin meteen in de eerste alinea twee bekende geleerde doctoren komen opdraven met feitenmateriaal over Piet Paaltjens. De lyrische beschrijving van de ongelukkige, daarna, overschrijdt al gauw de grenzen van het natuurlijk-waarschijnlijke als F.H. komt te spreken over Paaltjens' blauwe ogen, en de rest van de noot neemt de lezer met een begrijpend glimlachje op: Piet Paaltjens bestaat dus niet. Even verder weer lezend in de ‘Levensschets’ zelf treft hij echter nieuwe, harde, feiten aan: in 1853 was Paaltjens student, zijn adres wordt nauwkeurig en controleerbaar aangegeven. Alleen de studentenalmanakken, op zichzelf weer realiteitsgetuigen, geven F.H. geen antwoord op de vraag hoe láng Piet Paaltjens daar woonde. Het psychologisch portret dat in de tekst volgt, heeft weer voldoende realiteitsgehalte: student in identiteitscrisis, dat is bekende kost. F.H. was hem toevallig tegengekomen en vatte sympathie voor hem op. Hij stelde hem voor aan zijn vrienden, nam hem mee naar de sociëteit, waar Paaltjens verzen voordroeg. Getuigen te over dus van zijn bestaan, zelfs de sociëteitsknecht Emeis heeft hem gehoord en zo'n knecht zal toch wel niet aan weke hersenspinsels lijden. Op 9 oktober 1853, zes dagen na de viering van Leidens ontzet, verdween Paaltjens. De laatste die hem gezien had, was de bediende Plooi, ook alweer een autoriteit van het gezond verstand. Als een goede tekstediteur besluit F.H. zijn ‘Levensschets’ met een verantwoording van de uitgave. Het is een geautoriseerde bezorging, op verzoek van de schrijver en op zijn aanwijzingen samengesteld. De uitgave is niet volledig maar bevat alleen een bloemlezing van het beste door Piet Paaltjens tussen 1850 en 1853 gezongen. Toelichtingen bij de tekst verwerkt de samensteller ook nog in zijn inleiding: een historische verklaring, en wat raadselachtige informatie bij een van de laatste verzen. De twijfel is nu gezaaid: scherts, jazeker, maar ook voldoende ernst voor de lezer om mee te spelen en Paaltjens als schrijver-verteller van de verzen te accepteren, zeker als zijn naam bovendien in de gedichten zelf wordt gebruikt, zoals in LXXII van de ‘Immortellen’ en in ‘Drie | |
[pagina 100]
| |
studentjes’, waar hij respectievelijk optreedt als ‘Paal’ die zo bleek als de dood wordt en ‘miskende Piet’. Dan is de lezer ook wel geneigd om de eigenaardige nummering van de ‘Immortellen’ voor waar aan te nemen: geen geheimzinnige getallenmagie verklaart de opeenvolging 1, 3, 9, 16, 25, 33, 49, 60, 72, 83, 84, 96 en 100, maar de bewering in de ‘Levensschets’ dat F.H. gekozen heeft uit een groot aantal verzen snijdt klaarblijkelijk hout. Over de jaren waarin Piet Paaltjens zijn poëzie concipieerde hoeft ook geen twijfel te bestaan. De opzettelijke antedatering die latere onderzoekers met behulp van HaverSchmidts leven ontdekten en die in funktie zou staan van de versterking van de Piet Paaltjens-fiktieGa naar eind5, was voor de tijdgenoot niet te doorzien. F.H. kon met een gerust hart de verzen vroeger dateren dan ze in werkelijkheid waren ontstaan om zo meer afstand tussen hem en Piet Paaltjens te scheppen. Toch is het juist op dit punt dat F.H. zich verstrikt in de netten van Piet Paaltjens, de opbouw van de fiktie ernstig ondergraven wordt en Piet als onbetrouwbare verteller door de mand valt. Het gedicht ‘Liefdewraak’ is de valkuil. Het zou een parodie zijn van de ballade ‘Jenny’ van Jacobus Leunis van der Vliet, die ook onder zijn pseudoniem Boudewijn nauwelijks bekend is. Deze eerste schrijver in Nederland die poogde van zijn pen te leven, werd geminacht door zijn tijdgenoten, vergeten door het nageslacht, maar was toch een man met visie, die Hans Christian Andersen in Nederland introduceerde, de Franse literatuur op de voet volgde in zijn liberale blad De Tijd en rondborstig zijn mening gaf in zaken van koningshuis of politiek. Een romantisch poseur, volgens zijn tijdgenoten, die in 1851 op 37-jarige leeftijd stierf aan teleurstelling, tering of opium, de diagnose hangt af van de bronnen.Ga naar eind6 Van der Vliet | |
[pagina 101]
| |
zou bijna model hebben kunnen staan voor Piet Paaltjens, als men leest hoe J. Kneppelhout ‘de stumpert’ beschreef: ‘de arme apothekarsbediende (...) deed zich voor als een uit de bundels van Jan van Beers ontsnapten, een dier smachtende lijders of rampzalige geniën, een echte treurwilg met een wormstekig hart’.Ga naar eind7 Van der Vliets gedichten zijn nooit gebundeld. HaverSchmidt moet ‘Jenny’ dan ook ontleend hebben aan de Mengelingen van het dichtgenootschap Oefening kweekt kennis van 1842. HaverSchmidt nam ‘Jenny’ over in de verzameling negentiende-eeuwse gedichten hij voor zichzelf had aangelegd en waartussen hij de Paaltjens-verzen schoof, op die wijze ook voor zichzelf de fiktie opvoerend dat deze poëzie niet de zijne was. ‘Liefdewraak’ opent met de twaalfde strofe uit ‘Jenny’:
‘Zo zong weleer de droeve luit/ Van wijlen Van der Vliet’ vervolgt Paaltjens dan. Het kan niet anders, zal de lezer menen, of er zit een behoorlijke tijdsafstand tussen het verscheiden van Van der Vliet en het citeren uit zijn zang. ‘Liefdewraak’ is gedateerd 1850 - toen ‘wijlen Van der Vliet’ nog bijna twee jaar te leven had. De falsificatie van de datering onthult zichzelf, of moeten we aan een subtiele wraakneming van Paaltjens denken die de spot met een soortgenoot niet verdroeg? Waarom verwerkte HaverSchmidt juist ‘Jenny’ in een parodie? De literatuur over Paaltjens meldt veel tegenstrijdigs over wat hij wel en niet geparodieerd zou hebben. Parodieerde hij eigen jeugdwerk, zoals Te Winkel meent, parodieerde hij Beets, Heine, het hele balladengenre, of zijn alleen Goethe, | |
[pagina 102]
| |
Jan van Beers en Van der Vliet de slachtoffers?Ga naar eind8 Over Van der Vliet zijn alle studies het eens: diens ‘draak’ ‘Jenny’Ga naar eind9 wordt in ‘Liefdewraak’ belachelijk gemaakt. Toch is er overeenkomst tussen de ongenaakbare schonen uit de twee gedichten. Jenny, misschien Nederlands eerste, femme fatale in de literatuur, wordt vermoord omdat ze te lang een mannenliefde tartte. De wraak van Piet Paaltjens is milder, maar in beide gedichten is miskende liefde het hoofdthema. Kan ‘Liefdewraak’ dan wel als zo'n overduidelijk voorbeeld van parodie beschouwd worden? Het is merkwaardig om te zien dat Van der Vliet eigenlijk geen andere bespotting ondergaat in ‘Liefdewraak’ dan Paaltjens zelf in andere gedichten, wanneer deze als onbetrouwbaar in zijn gevoelens neergezet wordt. Net als ‘Liefdewraak’ beginnen bijvoorbeeld ‘Immortelle XVI’ en ‘Des zangers min’ met een groots opgezette verwachting die aan het eind door een onverwachte ironische wending in een oogwenk teniet wordt gedaan. De immense gevoelens van Piet Paaltjens worden door de ‘implied author’ F.H. lelijk te kijk gezet en in zoverre is Van der Vliet geen ander lot beschoren dan Paaltjens. Kortom: men moet zich afvragen óf HaverSchmidt Van der Vliet eigenlijk wel aanvalt en of hij niet in feite een dubbelganger van Paaltjens in huis gehaald heeft, die evenals deze lijdt aan te grote gevoelens en met wie, net als met Paaltjens, alleen door de ironie valt huis te houden. Ongestraft kan Paaltjens niet toelaten dat er een invaller voor hem optreedt: hij bakt HaverSchmidt een kleine poets, even ironisch als de sneeuwbal uit het vers. Er sluipt een verkeerde datering binnen, de verteller is onbetrouwbaar, de fiktie wordt doorbroken.Ga naar eind10 In plaats van distantie tussen François HaverSchmidt en Piet Paaltjens, is identificatie mogelijk. Daartoe is Piet Paaltjens over het lijk van Van der Vliet gegaan. Een aantal van de in dit artikel verwerkte gegevens zijn het resultaat van een werkgroep die ik in 1977 begeleidde aan de Universiteit van Amsterdam. Meer van deze werkgroep vindt men in het bij noot 8 genoemde eindverslag. |
|