De Revisor. Jaargang 6
(1979)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
[Over kleuren, wit glas en kleurenblindheid (vervolg)]Dus kunnen verschillende mensen verschillende kleurbegrippen hebben? - Iets verschillend. In een of ander opzicht verschillend. En dat zal hun onderling begrip in meerdere of mindere mate, vaak bijna helemaal niet benadelen.
We zijn in het dagelijks leven bijna uitsluitend door onzuivere kleuren omgeven. Des te merkwaardiger is het dat we het begrip ‘zuivere kleuren’ hebben gevormd. Waarom spreken we niet van ‘zuiver’ bruin? Is de reden daarvoor alleen de plaats van bruin ten opzichte van de andere ‘zuivere’ kleuren, zijn relatie met hen allen? - Bruin is voor alles alleen een oppervlaktekleur. D.w.z.: er bestaat geen helder bruin, maar alleen troebel. Ook: bruin bevat zwart - (?) - Hoe zou iemand zich moeten gedragen opdat men van hem kan zeggen dat hij zuiver, primair bruin kent?
We moeten steeds weer de vraag in gedachte houden: hoe leert een mens de betekenis van de kleurnamen? Wat maakt grijs tot een neutrale kleur? Is het iets fysiologisch of iets logisch? Wat maakt de bonte kleuren tot bonte kleuren Zit het in het begrip of in oorzaak en gevolg? Waarom neemt men in de ‘kleurencirkel’ niet wit en zwart op? Alleen omdat het tegen ons gevoel ingaat?
Ik betwijfel of Goethe's opmerkingen over de karakters van kleuren van nut kunnen zijn voor een schilder. Nauwelijks voor een dekorateur.
Op de vraag ‘Wat betekent “rood”, “blauw”, “zwart”, “wit”?’ kunnen we weliswaar direkt op dingen wijzen die deze kleur hebben, - maar dat is ook alles: verder reikt ons vermogen de betekenissen te verklaren niet.
Wanneer de rol van de logika in de kleurbegrippen je niet duidelijk is, begin dan b.v. met het eenvoudige geval van geelachtig rood. Dit bestaat, daaraan twijfelt niemand. Hoe leer ik het gebruik van het woord ‘geelachtig’? Door b.v. het taalspel ‘ordenen’. Ik kan dus, in overeenstemming met anderen, leren geelachtig en geelachtiger rood, groen, bruin en wit te herkennen. Ik doe hierbij evenals in de arithmetica zelfstandige stappen. De opgave een geelachtig blauw te vinden kan de een met een groenblauw oplossen, de ander niet begrijpen. Waar hangt dat van af?
De één kan een taalspel leren dat de ander niet kan leren. En inderdaad moet dit de kern zijn van alle soorten kleurenblindheid. Want als de ‘kleurenblinde’ de taalspelen van iemand, die normaal ziet, zou kunnen leren, waarom zou men hem dan uitsluiten van bepaalde beroepen?
In hoeverre is het nu een zaak van de logika en niet van de psychologie dat iemand een spel kan leren of niet kan leren? Hoe kan ik iemand beschijven hoe wij het woord ‘morgen’ gebruiken? Ik kan het een kind leren; maar dat wil niet zeggen dat ik hem het gebruik beschrijf. Maar kan ik toch de praktijk beschrijven van mensen die een begrip, b.v. ‘roodachtig groen’ hebben dat wij niet bezitten? - Ik kan toch in ieder geval niemand deze praktijk leren.
Kan ik zelfs ook maar zeggen: ‘Deze mensen noemen dit (b.v. bruin) roodachtig-groen’? Zou het dan alleen maar een ander woord zijn voor iets waarvoor ik ook een woord heb? Wanneer ze werkelijk een ander begrip hebben dan ik, dan moet dat blijken uit het feit dat ik hun woordgebruik niet door en door ken.
Maar ik heb toch steeds weer gezegd dat het denkbaar is dat onze begrippen anders zouden kunnen zijn dan ze zijn. Was dat allemaal onzin?
‘De kleuren’ zijn geen dingen die bepaalde eigenschappen hebben, zodat we zonder meer naar kleuren zouden kunnen zoeken, ons kleuren die we nog niet kennen zouden kunnen voorstellen, of ons een voorstelling kunnen maken van iemand die andere kleuren kent dan wij. Het is wel mogelijk dat we onder bepaalde omstandigheden zouden zeggen dat mensen kleuren kennen die wij niet kennen, maar we zijn niet gedwongen dit te zeggen. Want het is niet duidelijk wat wij als voldoende analogieën met onze kleuren moeten beschouwen om dit te kunnen zeggen. Dit lijkt op het spreken over infrarood ‘licht’; er is een goede reden dit te doen, maar we kunnen ook verklaren dat het een misbruik is. En iets dergelijks geldt voor mijn begrip: ‘in het lichaam van de ander pijn hebben’.
Een stam die alleen bestaat uit mensen die kleurenblind zijn zou heel goed kunnen leven: maar zouden ze al onze kleurnamen ontwikkeld hebben en hoe zou hun nomenclatuur corresponderen met de onze? Hoe zou hun natuurlijke taal eruit zien? Weten we dat? Zouden ze misschien drie primaire kleuren hebben: blauw, geel en een derde die de plaats van rood en groen inneemt? - Hoe zou het zijn wanneer we zo'n stam zouden ontmoeten en hun taal zouden willen leren? We zouden dan op bepaalde moeilijkheden stuiten.
Ik kan een bepaald grijs-groen zo in mijn geheugen prenten dat ik het zonder monster steeds juist herken. Maar zuiver rood (blauw etc.) kan ik om zo te zeggen steeds weer konstrueren. Dit is nu juist rood, dat noch naar de ene noch naar de andere kant neigt en ik herken het zonder monster, zoals ik b.v. de rechte hoek herken in tegenstelling tot een willekeurige scherpe of stompe hoek.
In deze zin bestaan er vier (of met wit en zwart zes) zuivere kleuren. | |
[pagina 87]
| |
De vraag is: is de konstruktie van ‘een doorzichtig wit lichaam’ zoiets als de konstruktie van een ‘regelmatige tweehoek’?
De verschillende ‘kleuren’ hebben niet alle hetzelfde verband met ruimtelijk zien.
En het maakt niet uit of we dit verklaren uit de ervaringen die we hebben opgedaan tijdens de kinderjaren of niet.
[Als mensen gewend zouden zijn steeds alleen groene vierkanten en rode cirkels te zien, dan zouden ze een groene cirkel wantrouwend, als ware het een wanprodukt, kunnen beschouwen en b.v. zelfs kunnen zeggen dat het eigenlijk een rode cirkel is, maar iets heeft van een...]Ga naar eind1 Wanneer mensen alleen kleur-vorm begrippen zouden hebben, dan zouden ze dus speciale woorden hebben voor een rood vierkant, een rode cirkel en een groene cirkel, etc. Maar wanneer ze nu een nieuwe groene figuur zien, is het dan niet noodzakelijk dat hun een gelijkenis met de groene cirkel, etc. opvalt? En is het niet noodzakelijk dat hun een gelijkenis tussen de groene en rode cirkel opvalt? Maar hoe wil ik dat het duidelijk wordt dat hun de gelijkenis opvalt? Ze zouden b.v. een begrip van ‘bij elkaar passen’ kunnen hebben; en er toch niet aan kunnen denken kleurwoorden te gebruiken. Er zijn immers ook stammen die maar tot 5 tellen en zij hebben waarschijnlijk niet de noodzakelijkheid gevoeld datgene te beschrijven wat zo niet te beschrijven is.
Om het verschijnsel ‘kleurenblind voor rood en groen’ te beschrijven, hoef ik alleen maar te zeggen wat iemand die kleurenblind is voor rood en groen niet kan leren; maar om het ‘verschijnsel normaal zien’ te beschrijven zou ik de dingen die we kunnen doen moeten opnoemen.
Wie het ‘verschijnsel kleurenblindheid’ beschrijft, beschrijft immers alleen de afwijkingen die een kleurenblinde vertoont vergeleken met iemand die normaal ziet, niet tevens al het andere dat hij ziet. Maar zou dat ook niet de afwijkingen van iemand die normaal ziet vergeleken met totale blindheid kunnen beschrijven? Je zou kunnen vragen: wie leert daar iets van? Kan men mij leren dat ik een boom zie? En wat is een ‘boom’ en wat ‘zien’?
Je kan b.v. zeggen: Zo handelt iemand met een blinddoek voor zijn ogen en zo iemand die ziet zonder blinddoek. Met een blinddoek reageert hij zus en zo, zonder blinddoek loopt |
|