[Dagboek (vervolg)]
voor alles stelde ik mij de vraag (want in Ferdydurke streefde ik ernaar mij op zo breed mogelijke schaal uit te spreken), of het juist is dat schrijvers bij het schrijven een gezicht trekken alsof de kritiek hun niets aangaat, alsof die beoordelingen op een andere planeet plaatsvinden - terwijl wij allen in werkelijkheid voor mensen schrijven, hun oordeel voor ons beslissend is en de angst voor dat oordeel ons beheerst.
Deze vragen waren des te klemmender omdat ik, een bijna onbekend auteur zonder enige autoriteit, een zeldzaam brutaal en provocerend boek aan het schrijven was waarin ik, melkmuil, mij over de gehele kuituur uitsprak. Maar mijn kracht moest juist liggen in de onthulling van mijn zwakte. Het uitgangspunt zelf van mijn boek - de openbaring van mijn eigen onrijpheid - moest het bolwerk van mijn macht zijn. Ik besloot dus eveneens mijn houding tegenover de kritiek uiteen te zetten, en in plaats van dit aspekt van de kreatie met een beschaamd zwijgen te omzeilen, zoals gebruikelijk is, deed ik mijn best ondubbelzinnig duidelijk te maken dat het boek in angst voor de kritiek geschreven was, in haat tegen de kritiek en in het verlangen aan de kritiek te ontsnappen.
Momenteel voel ik me, natuurlijk, veel zekerder. Ik ben dieper in de mensen gevestigd. Ik ben niet meer zo vreselijk eenzaam als indertijd, toen ik met mijn eerste getypte manuskriptennaar Kister ging. Nu kan ik tegenover de mening van een mevrouw X. die me als getikt beschouwt, de mening van een mijnheer Y. stellen die me waardeert. Maar...