14
Ze zag nog steeds het gezicht van haar zoon dat haar uitlachte, en nu de gastheer haar naar zich toe trok, zei ze: ‘Laat u me even, alstublieft,’ en ze trok zich terug; ze wilde namelijk datgene wat door haar hoofd ging niet onderbreken: oude doden moeten plaats maken voor jonge doden en gedenktekens betekenen niets, ook haar gedenkteken dat deze man vijftien jaar lang in zijn gedachten vereerd had, was voor niets geweest. Zelfs het gedenkteken van haar man stelde niets voor, ja jongetje, alle gedenktekens zijn voor niets, zei ze tegen haar zoon en met een wraakzuchtig genot keek ze toe, hoe zijn gezicht vertrok en hoe hij schreeuwde: - Zo heb je nog nooit gepraat, moeder! - Natuurlijk, dat wist ze, ze had nog nooit zo gepraat, maar dit moment was vol licht waarin alles heel anders werd:
Er is geen reden waarom ze gedenktekens voorrang zou geven boven haar leven; haar gedenkteken heeft voor haar slechts één betekenis: ze kan het nu misbruiken in de naam van haar vergeten lichaam; de man die naast haar zit vindt ze aardig, hij is jong en het is waarschijnlijk de laatste man die ze aardig vindt en die ze bovendien kan hebben; en dat is het enige dat belangrijk is; dat hij haar daarna zal verafschuwen en haar gedenkteken omver werpen kan haar niets schelen, want het gedenkteken is buiten haar, even goed als zijn gedachten en zijn geheugen buiten haar zijn, en alles wat buiten haar is, is haar onverschillig. - Zo heb je nog nooit gepraat, moeder! - hoorde ze haar zoon schreeuwen, maar ze lette daar niet op. Ze glimlachte.
‘U hebt gelijk, waarom zou ik me verzetten,’ zei ze zacht en stond op. Daarna begon ze langzaam haar jurk los te knopen. Het was nog lang geen avond. Deze keer was het helemaal licht in de kamer.
Vertaling Zuzana Nelissen-Bradová & Mechtild van der Sommen