[De Nietsnut (vervolg)]
wat om en nabij de kosten van het boekje zouden zijn geweest, inclusief de etiketten die vermeldden dat deze fles u werd aangeboden ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de Tielsche van 1847. Maar oom Richard bleef boos. Duizend flessen was veel te veel. Totdat, een half jaar later, een wat minder heuglijk feit werd herdacht: dat vijfentwintig jaar daarvoor mijn vader bij de zaak was gekomen. Hij ging naar de receptie met een gouden horloge aan zijn pols, een zilveren sigarettenkoker met monogram in zijn binnenzak, en als het niet zo lastig was geweest had hij ook nog een Friese staartklok meegenomen, maar oom Richard was toch slimmer - hij deed hem de overgebleven vijfhonderd flessen champagne cadeau.
Zodat hij het ledigen van die flessen als een plicht beschouwt, als een verdiende straf voor zijn falen die hij niet mag ontlopen. Grimmig ziet hij zijn taak onder ogen en daalt nu werkelijk de keldertrap af, huiverend in zijn dunne ochtendjas. Met een stofdoek veegt hij alvast - hij zal er eens flink de beuk in zetten vandaag - twee flessen schoon. Zet ze in de koelemmer en neemt ze mee naar boven. Glas. Servet. Sluiting los, kurk los, die vreselijk enerverende knal en het eerste glas meteen wegwerken. Aaahr. Zo. Dat valt gelukkig niet slecht. Hij heeft een hekel aan dat ontkurken. De inspanning en behendigheid die ervoor nodig zijn passen eigenlijk niet bij de gelatenheid waarmee hij zijn straf wenst te ondergaan. Maar enfin, hij kan toch moeilijk wat gaan schutteren om vooral geen verkeerde indruk te wekken. Hij is hier tenslotte alleen. Ben ik soms niet allleen? Natuurlijk is er niemand. (Ik zie het allemaal, vader, maar trekt u zich van mij niets aan.) Neuriënd schenkt hij zich een tweede glas in dat hij meeneemt naar zijn studeerkamer. Onderweg hoort en negeert hij de plof waarmee de post op de mat valt.
Het was zijn gewoonte om aan het begin van de dag een uurtje te lezen. Hij had uitgesproken voorkeuren. ‘Literatuur?’ vertelde hij me eens, ‘Alleen Shakespeare en Tsjechow. Dat is literatuur voor volwassen mensen. Romans kan ik niet lezen. Al die bêtises. Weet je wat het is met romans? Ze zijn te lang. Het genre is bedoeld om mensen die zelf niets meemaken iets van het grote leven te laten proeven. Keukenmeiden, getrouwde vrouwen en jonge slampampers zoals jij. Nee, het theater heeft altijd de grootste talenten getrokken. The soldier's pole is fall'n: young boys and girls are level now with men. The odds is gone, and there is nothing left remarkable beneath the visiting moon. Zo is het precies. En dan de klassieken natuurlijk.’
En de klassieken natuurlijk! De charlatan. Het had de oprechte mening kunnen zijn van een moegelezen grijsaard, maar uit zijn mond klonk het belachelijk. Hij mocht graag op me neerpraten. Jarenlang heeft hij me op het hart gedrukt om toch vooral mijn rechtenstudie af te maken. Zelf had hij, herhaalde hij tot vervelens toe, zijn studie wegens omstandigheden - hij bedoelde zijn huwelijk - moeten afbreken. Maar nauwelijks had ik mijn titel, of zijn aansporingen maakten plaats voor spot; alsof hij me zo gek gekregen had om een kathedraal te bouwen van luciferhoutjes.
Ik heb hem overigens nooit betrapt op het lezen van bellettrie. Wat hij nu leest, achter de lichtbundel van zijn bureaulamp, met zijn vingers op de voet van het gezellig sprankelende glas champagne, is Spinoza. Hij pakte meestal een moeilijke filosoof uit de kast en las dan een paar willekeurige bladzijden. Niet dat hij er een woord van geloofde; hij deed het alleen om zijn gedachten te disciplineren. Vandaag zal hij zijn boek opengeslagen op zijn bureau laten liggen en ik zal zien dat hij een zin heeft onderstreept: ‘De Blijheid welke voortspruit uit de voorstelling dat iets dat wij haten vernietigd of door enig kwaad getroffen wordt is niet zonder enige Droefheid.’ In de kantlijn schrijft hij met potlood: ook omkeerbaar? En ik zal me afvragen wat hij daarmee heeft bedoeld. Dat de Droefheid welke voortspruit uit de voorstelling dat iets dat wij liefhebben vernietigd of door enig kwaad getroffen wordt ook niet zonder enige Blijheid is? Dat de Droefheid welke voortspruit uit de voorstelling dat iets dat wij haten enig goed geschiedt niet zonder enige Blijheid is? Of dat de Blijheid welke voortspruit uit de voorstelling dat iets dat wij liefhebben enig goed geschiedt