[De Nietsnut (vervolg)]
Onder het kauwen rijst onvermijdelijk de vraag of hij al dan niet naar zijn werk zal gaan. Meestal besloot hij wel te gaan, maar flink te laat te komen; dat gaf hem nog steeds een luxueus gevoel. Zo ook vandaag. Vandaag zal zijn laatste werkdag zijn. Gepurgeerd, geschrobd, gevoed acht hij zich zelfs sterk genoeg om op zijn katoenen slippers die krocht van licht, de hal binnen te sluipen en de krant van de mat te pakken. Eén blik op de koppen overtuigt hem van zijn overmoed. Hij stopt hem snel in zijn aktentas. Voor onder de lunch misschien.
Hij had iets waardoor hij mensen op den duur vaak tegen zich innam, iets ongenaakbaars. De een vond hem verwaand, de ander verlegen. De man die iedereen kende werd elke morgen opnieuw voor de spiegel geschapen. Hij schoor zich met een mesje, want hij meende dat zijn huid niet tegen het raspen van een apparaat kon. Poetst langdurig zijn gebit, een wonder van tandheelkundig vernuft inmiddels. Sprenkelt haarwater over zijn zilvergrijze lokken, die hij zorgvuldig net iets te lang houdt, zodat ze met een zweem van jeudige nonchalance een beetje krullen in zijn nek en aan zijn slapen. Slaat wat aftershave tegen hals en wangen, voelt met welbehagen hoe zijn huid samenkrimpt, kamt zijn haar, nu definitief, losjes achterover en kijkt dan die man in het gelaat over wie ze het altijd met hem hebben, een zekere Lucas Goudvis, tweeënvijftig jaar oud, een keurig, beschaafd, charmant persoon, die echter nogal onberekenbaar is, want wanneer hij hem wat haartjes uit de neusgaten probeert te knippen ontsnappen ze verdraaid!, steeds weer aan het tangetje. Vroeger heb ik eens tot mijn verbazing gezien hoe hij, om dat gezicht in de spiegel in de gewenste stand te krijgen, tegen zijn kin en kaken stond te duwen.
Zijn ijdelheid is slechts gedeeltelijk debet aan dat omslachtige toilet; het dient ook om tijd te doden. Maar nu kan dan het moment volgen dat aan al het uitstel een eind zal maken. Toch vindt hij het nodig om eerst nog een aarzeling voor te wenden - zijn horloge uit de slaapkamer te halen en te kijken of hij het moment niet stiekem vroeger wil laten aanbreken dan gisteren, wat, naar mag worden aangenomen, inderdaad het geval blijkt te zijn, zich af te vragen of zijn maag wel in orde is en voor de zekerheid nog een glas melk te drinken, eens de vraag op te werpen waarom hij nooit eens vergeet wat hij nu gaat doen, terwijl hij anders zo vergeetachtig is (een verhaaltje van mijn moeder: hij wilde ooit een vuil glas wegzetten en een prop papier weggooien, maar besloot eerst een boterham te gaan halen in de keuken, vanwaar hij terugkeerde met een kan water voor de planten, die nog even dorst moesten lijden omdat haar kat een schemerlamp omverliep, die hij vergat recht te zetten aangezien hij zich het glas en de prop herinnerde, waarna hij het glas deponeerde in de vuilnisbak en de prop op het aanrecht) en zichzelf tenslotte al die omhaal te verwijten.
Want hij had die flessen champagne al tweeëneenhalf jaar in huis en hem was verzekerd dat ze echt niet veel langer konden blijven liggen. Bovendien dronk hij ze niet zomaar voor zijn genoegen leeg. Een paar jaar geleden, bij gelegenheid van het honderdvijfentwintigjarig jubileum van De Tielsche van 1847, ons familiebedrijf, waarbij mijn vader een bizarre reeks funkties heeft vervuld, wilde mijn oom Richard, de president-direkteur, eens extra goed voor de dag komen, en in plaats van een handelaar in relatiegeschenken aan te trekken gaf hij mijn vader, voor wie geschikt emplooi steeds moeilijker te vinden was, de opdracht om over de geschiedenis van het bedrijf een boekje samen te stellen. Een kolfje naar zijn hand! Wekenlang verdeelde hij stof in het bedrijfsarchief, hij bezocht zelfs een paar keer de Koninklijke Bibliotheek en slaagde erin het manuscript maar een klein beetje later dan gepland in te leveren. De eerste zin luidde: ‘Nimmer grijnsde de geschiedenis zo vals als toen het Haagse gepeupel bij opbod de vingers, tenen en geslachtsdelen verkocht van Johan de Witt, de grondlegger van de levensverzekeringswiskunde.’ Ook stond er geen enkele tabel in. Oom Richard was razend. Om het weer goed te maken kocht mijn vader inderhaast via een kennis, een heuse Chevalier de Tastevin, die weer relaties in Rheims had en wel eens met de graaf Chandon de Brailles had getafeld, duizend flessen Veuve Cliquot, gegarandeerd cuvée speciale, voor