[Mijn HTS-tijd (vervolg)]
Een beschrijving. Een beschrijving geef ik van al die lieve mensen die bij ons op visite komen, een beschrijving van hun kwaliteiten, en van hun zonden.
Mijn HTS-tijd. Die winter dat ik, avond aan avond bezig met mijn ouderwetse kristalontvanger, bijna de transistor uitvond (daarover later meer.)
En mijn praktisch jaar in Delfzijl, in de Aluminiumfabriek. Aluminiumbroodjes in rijen, kilometers lang.
Alles had met elkaar te maken, in die tijd.
‘Ieder mens heeft een gevoel van schoonheid’, kreeg ik tijdens een les Nederlands te horen, ‘alleen jij, Jorrit Krol, hebt het niet.’
En hoe ik Yvonne ontmoette, op straat. Zo mooi als ze was, van nature, zo lelijk maakte ze zich met dat kauwgom, in het begin.
Er was een soort spel tussen ons. Ze lachte en ik rende haar achterna over het plein tot ze, naar links, naar rechts, geen kant meer uitkon en zich met de rug tegen de muur tegen me te weer stelde... Als dit een film was, kon ik hem stil zetten. Kon je zien hoe het licht op die witte muur stond en haar ogen de diepte gaven van donker, gesprongen glas. Zou ik haar te pakken krijgen?
Net of er tussen ons een draaipunt was, of ingewikkelder, een tweevoudig draaipunt dat er voor zorgen zou dat ze, in haar plotselinge poging om mij te ontsnappen, mij in de armen zou vliegen, zodat ik haar zou smoren. Vooreerst staan wij daar vastgenageld, door elkaar en door de zekerheid dat wie het eerst beweegt verliest. Er zijn scheikundige processen waarbij door de grote mate van zuiverheid niets beweegt.
De geringste onzuiverheid echter is al voldoende om het proces op gang te helpen c.q. op explosieve wijze te laten aflopen.
Over dat smoren. In de reeks die eindigt met de dood, is het smoren een uitstekende limiet; het laat zien wie de sterkste is. Het heeft geen voorgeschiedenis en is daardoor vooral onder kinderen erg populair, en onder geliefden in de eerste uren van hun kennismaking.
Met zijn vieren liepen wij over de prachtige, wijde Coolsingel voort. Zonnig was het en stormachtig. De wind kamde onze haren. Onze overhemden wapperden en van Yvonne die grote, sterke borsten had, trilde het horizontale textiel als een snaar.
We waren blij met onze jeugd en sloegen linksaf, de straat in, en waren weldra aan het gezicht onttrokken.
Vrouwen, als ze gekust zijn, zijn weerloos. Je hebt ze uitgekleed en je hebt ze weer aangekleed. Teer als vitrage zitten ze naast je in de auto. Ik zocht mijn weg over de keien, stootte links en rechts de straten door op weg naar haar huis. Aan het begin van haar straat liet ik haar er uit. Zag ik haar lopen over de brug en ik beminde haar, zoals ze daar voortstapte in de ruimte en kleiner werd en kleiner...
Het idee dat ik haar in dienst genomen had.
Maar laat mijn haan niet te snel viktorie kraaien.
Isoinformed groups. Dat reist maar tussen mekaar heen en weer. Er wordt veel gereisd. Niet om nieuwe ideeën op te doen, zoals zij zelf voorgeven, maar om er zeker van te zijn dat je dezelfde ideeën hebt als de anderen.
Ik heb heel andere ideeën.
En zo schrijf ik voort, de ene bladzij na de andere. Het belangrijkste is niet dat ze leesbaar zijn, maar dat ze erbij horen, bij het verhaal.
Een vogel die zijn kop in de nek legt. Zijn besluit om te vliegen.