met haar door het natte, kale Kralingse bos. Ze maakte me deelgenoot van haar plannen om naar Israël te emigeren, dáár konden ze haar gebruiken. En mij misschien ook. Dit idee lachte mij wel toe. We hadden elkaar al een paar keer gekust, op onze manier. Ik bekende haar dat ze mij erg ‘warm’ toescheen. Ze knikte: ze was zeer hartstochtelijk.
Toch leek ze weinig behoefte te hebben aan nog meer kussen, van mij. We práátten alleen maar; urenlang door die oude buitenwijken gelopen, waar zij woonde, heen en terug en gepraat over literatuur voornamelijk. Op haar vraag, een keer (de laatste keer), wat mijn plannen waren, na het eindexamen, antwoordde ik dat ik schrijver zou worden. Ze had moeite om daar op een passende manier op te reageren. Het was lange tijd stil tussen ons.
‘Ga je onder een schuilnaam schrijven?’ vroeg ze tenslotte. voorzichtig.
Ik vertelde haar dat ik gewoon onder mijn eigen naam zou schrijven. Jorrit Krol.
In elk geval had ik allang spijt dat ik gekletst had. Nooit met mensen die je niet kent over jezelf gaan praten, zo luidde, vanaf die middag, mijn parool, zelfs niet over boeken.
En toen ik eindexamen deed. Een zonnige, hete dag. We spreidden, wachtend op de uitslag, een stoïcijnse kalmte ten toon, ik in het bijzonder. Ik droeg mijn nette pak; van de aandacht die mij ten deel viel genoot ik. Ans, de schöne Ans, die dacht dat ik beter een schuilnaam kon aannemen, was de dag tevoren geslaagd, een feit waarvoor ze haar schouders ophaalde. Fiets tussen de benen, een eenvoudig T-shirtje aan.
De wereld ‘stond voor ons open’. De armen juichend, wijde new look rokken opzwaaiend en permanent wave in de blonde haren, het tot een koker opgerolde document in de hand, zo danste zij de wereld in en ik, half daarachter, krullebol in plusfours, ik mét haar, joehei! - zo wilde het plaatje het, in die jaren. Wat stelt zo'n papiertje nou eigenlijk voor, zei Ans. Nogmaals, ze haalde er haar schouders voor op. Ik glimlachte. Ik dacht er precies zo over.
Het niet te loochenen feit dat ik tenslotte, die middag, na veel grapjes en lang wachten, voor mijn examen bleek te zijn gezakt, bracht met zich mee dat ik er voortaan wel anders over zou denken. Joviaal lachend verscheen ik voor mijn klasgenoten, ik bleek de enige te zijn die niet was geslaagd. Ik was alleen. En alleen fietste ik naar huis, met Schöne overigens die, solidair, me nagespurt was.
‘Ga je het nog 's overdoen?’
‘Ik pieker er niet over.’
Het viel me tegen dat zij, ten opzichte van mij, niet consequenter was. Wat dacht zij wel niet? Onze wegen scheidden zich. Voor haar plannen om Frans te gaan studeren had ik slechts hoon over.
Ik bracht een paar dagen door in de bossen bij Rockanje. Het strand was koel, maar veel te vol. Ik bleef op een afstand, op een duintop gezeten, toekijken. Aan mijn voeten de vrouwen met borsten die dansten onder het lopen; hoe meer die dansten, des te groter het zelfvertrouwen.
Kop op. Het licht spatte van mijn tanden: succes.
Een kantoorscène, waarin ik mijn chef ontmoet (vele jaren later).
Ik was gewoon op weg naar mijn kamer toen ik hem zag zitten. Hij keek naar mij. Ik had 'm net zo goed voorbij kunnen lopen, maar omdat zijn deur open stond en hij naar mij keek, meende ik dat hij op mij had zitten wachten. Ik was zijn kamer al voorbijgelopen, maar ging terug, om hem goedemorgen te wensen en tegelijk ook maar even te vertellen waar ik mee bezig was, op dat moment. Vroeg of laat komt hij het toch te weten. Een mens, zo verzekerde ik hem, tegen de vensterbank leunend, tussen de bloemen, zou minder tot luisteren en meer tot praten geneigd zijn...
Alles wat ik tegen hem zeg, schrijft hij op. Kleine papiertjes die hij nooit weer kan terugvinden want als ik de volgende keer hetzelfde zeg, schrijft hij het weer op. Ik denk dat hij het gevoel heeft dat ik iets voor hem verzwijg en dat ik dáárom zoveel praat tegen hem. Hij mag alles weten, van mij, maar híj denkt dat ik hem daarmee om de tuin leid.
Mijn funktie als scharnier.
Ergens scharniert het geweldig in de wereld. Je kunt mensen verdelen in twee soorten: a) zij die denken dat, als zij eraan komen zetten, de deur voor ze open gaat, en b) zij die de scharnier vormen. Ikzelf hoor bij de tweede soort. Vaak heb ik, met zachte tred door de gang lopend, het gevoel een scharnier te zijn, een nieuw type.
'n Machinist ben ik, of een scheepstimmerman. Vroeger dacht ik, de klare blik gericht op de einder, dat ik stuurman was of, liever nog, matroos die, op zijn tenen staande in het kraaiennest, roept van land in zicht, omdat hij de eerste is die dat ziet. Dat wilde ik graag. Maar ik zie niets. Tenminste niets van wat het schip voor de boeg heeft; ik zie geen horizon, geen bestemming van het schip, noch zie ik waar het vandaan komt, ik zie alleen het schip zelf, ik hoor het werken en ik voel het.