[Wittgensteins zekerheid (vervolg)]
voor moet zijn, dat wil zeggen dat een vergissing bepaalde relaties moet hebben met de overige kennis die wij bezitten. Wanneer ik mij ‘vergis’ in een berekening of in het feit dat ik nu typ, dan kunnen daarvoor verschillende oorzaken gevonden worden: ik ben verward; ik voer tegelijkertijd een andere berekening uit; ik ben afwezig; ik ben tijdelijk geestelijk gestoord. Er kunnen echter geen redenen voor de vergissing worden aangegeven, zoals in het geval wanneer iemand mij vraagt: ‘Wat is de hoofdstad van Bulgarije?’ En ik antwoord: ‘Boedapest!’
Wittgenstein komt herhaaldelijk terug op de onmogelijkheid, dat men zich in bepaalde uitspraken kan vergissen: ‘“Ik kan me daarin niet vergissen” - maar wat, als ik me dan toch heb vergist? Is dat dan niet mogelijk? Maar wordt daardoorde uitdrukking “Ik kan me niet etc.” onzinnig? Of zou het beter zijn in plaats daarvan te zeggen: “Ik kan me daarin nauwelijks vergissen”? Neen, want dit betekent iets anders.’ Wittgenstein geeft een mooi voorbeeld van een uitspraak betreffende de soort van een boom, waarin ik me niet kan vergissen en me door bijzondere omstandigheden toch vergis: ‘(Ik zei eens tegen iemand - in 't Engels - dat de vorm van een bepaald blad karakteristiek was voor een iepenblad (elm), hetgeen door de ander bestreden werd. Toen liepen we langs een es en ik zei: “Zie je, hier zijn de bladeren, waarover ik heb gesproken.” Waarop hij: “But that's an ash” en ik: “I always meant ash when I said elm”)’. (649)
Een laatste mogelijkheid voor de skeptikus om mijn zekerheid betreffende het door de wekker gewekt worden te betwijfelen ligt voor de hand. Hij kan tegenwerpen: ‘Veronderstel dat ik het gerinkel van de wekker hoor, vervolgens opsta en alle handelingen uitvoer, die ik normaal elke morgen verricht en naar mijn werk ga, etc. Wat garandeert me dat dit alles geen droom is, die misschien door het feitelijk rinkelen van de wekker is veroorzaakt?’ Wittgenstein antwoordt hierop: ‘Het argument “Misschien droom ik” is daarom zinloos, omdat dan immers deze uiting ook gedroomd is, ja ook dat deze woorden een betekenis hebben.’ Twee dagen voor zijn dood formuleert Wittgenstein het beslissende kommentaar op het argument van de skeptikus: ‘Wie in zijn droom zegt “Ik droom”, ook al spreekt hij daarbij verstaanbaar, heeft net zomin gelijk als wanneer hij in zijn droom zegt “het regent” terwijl het inderdaad regent. Ook wanneer zijn droom werkelijk verband houdt met het geruis van de regen.’ (676)
Ook in ons wakker zijn kunnen we ons niet vergissen. Volgens Wittgensteins filosofie van de zekerheid bevind ik me in een situatie, die gekarakteriseerd kan worden door de beschrijving: ‘bevond all reasonable doubt’. Ik kan met een gerust hart nog een uurtje gaan slapen.
De volgende morgen word ik door een zonnestraal gewekt. Hoe is dit mogelijk? Normaal schijnt de zon pas om twaalf uur op de plaats waar mijn bed staat. Ik kijk naar de wekker. Het blijkt dat ik het palletje dat het hamertje vasthoudt niet heb verwijderd!