[Wittgensteins Zekerheid (vervolg)]
dat dat een boom is”, waarbij hij op een boom in onze buurt wijst. Een derde komt erbij en hoort het aan, en ik zeg tegen hem: “Deze man is niet gek: we filosoferen alleen maar”.’ (467) Een goede illustratie van de problemen, die in Wittgensteins werkje onderzocht worden is de volgende diskussie tussen een verdediger van gezond verstandopvattingen en een skeptikus. Deze diskussie sluit nauw aan bij een van Wittgensteins opmerkingen: ‘Ik ben er bijvoorbeeld ook van overtuigd dat de zon geen gat in het hemelgewelf is.’ (104).
De aanhanger van het gezonde verstand doet de volgende bewering:
A: ‘De lichtpunten, die wij 's avonds aan de hemel zien zijn manen, zonnen, planeten, sterren, sterrenhopen, e.d.’
De skeptikus stelt er, als één van de mogelijke alternatieven die de waarheid van bewering A twijfelachtig maakt, de volgende interpretatie van de waargenomen verschijnselen tegenover:
B: ‘De lichtpunten, die wij 's avonds aan de hemel zien zijn gaten in een bolvormig omhulsel, waarachter zich een vuur bevindt.’
In het volgende gesprek noemen we de verdediger van het gezonde verstand - en hopelijk behoren we daar allemaal toe - V en de skeptikus S.V doet zijn uiterste best om zijn geloof in bewering A te rechtvaardigen.
V: Ik neem niet alleen lichtpunten waar, maar ook bewegingen van de lichtpunten ten opzichte van elkaar. Jij kunt daar geen verklaring voor geven.
S: Het bolvormig omhulsel is elastisch.
V: Ja maar, hoe verklaar je dan, dat spektraalanalyse van de verschillende ‘gaatjes’ het bestaan van verschillende spektra aantoont?
S: Het vuur achter het omhulsel is systematisch inhomogeen.
V: Je kunt toch niet ontkennen dat er mensen op de maan zijn geweest. Die mensen zijn niet door het gat gevallen!
S: Jij gelooft kennelijk alles wat je op de televisie ziet. Ik denk dat we op grandioze wijze door de Amerikanen bedrogen worden, om centen uit onze zakken te kloppen.
In de eerste ronde van het gesprek blijkt het voor V onmogelijk te zijn S te overtuigen. Hij meent dat S in zal moeten zien, dat bewering A op de een of andere manier ‘gebaseerd is op waarnemingen’. Kennelijk is dit begrip te vaag om tussen de beweringen A en B te kunnen onderscheiden. V probeert een dieperliggende reden onder woorden te brengen:
V: Ik geloof in de waarheid van bewering A, omdat het een uitspraak is die gedaan wordt door wetenschappers. Deze wetenschappers hebben in het verleden rationele argumenten gebruikt om over hun opvattingen te beslissen. De juistheid van deze opvattingen blijkt uit het succes van de natuurwetenschappen.
S: Succes kan niet dienen als rechtvaardiging voor de waarheid van beweringen. De Newtonse mechanika is eeuwenlang en nóg een zeer succesvolle theorie geweest, maar zij is niet waar.
V ziet de moeilijkheid in en grijpt de laatste pijl uit zijn funderingskoker:
V: Ik geloof in de waarheid van bewering A, omdat ik geleerd heb de beweringen van de wetenschap beter, betrouwbaarder te vinden dan andere beweringen.
S: Ik hoop dat je inziet, dat je hiermee je eigen standpunt ondergraaft!
Ondanks de grote moeilijkheden, die de verdediger van het gezonde verstand ondervindt, zijn zowel Moore als Wittgenstein van mening dat hij filosofisch gezien het interessantste standpunt verdedigt. Moore probeert de skeptikus, die het bestaan van de externe wereld betwijfelt te weerleggen door te wijzen op een aantal ontwijfelbare zinnen. Wittgenste in is het met Moore eens, dat er vele zinnen zijn waaraan we vasthouden (225). Hij gaat hierin zelfs verder dan Moore, want ook vele uit de wetenschap bekende feiten worden door Wittgenstein zonder meer geloofd: ‘Ik geloof, wat mensen me op een bepaalde manier overbrengen. Zo geloof ik aardrijkskundige, scheikundige, historische feiten etc. Zo leer ik de wetenschappen. Ja, leren berust natuurlijk op geloven. Wie geleerd heeft dat de Mont Blanc 4000 meter hoog is, wie het op de kaart heeft nagekeken, zegt nu dat hij het weet.’ (170)
‘Ik geloof dat ik voorouders heb en dat ieder mens ze heeft. Ik geloof dat er verscheidene steden zijn, en in het algemeen geloof ik aan de voornaamste gegevens van aardrijkskunde en geschiedenis. Ik geloof dat de aarde een lichaam is, op de oppervlakte waarvan we ons bewegen, en dat hij net zo min plotseling verdwijnt (of iets dergelijks) als welk vast lichaam dan ook: deze tafel, dit huis, deze boom, etc. Als ik aan het bestaan van de aarde lang voor mijn geboorte zou willen twijfelen, zou ik aan alle mogelijke dingen moeten twijfelen, die voor mij vaststaan.’ (234)