Psyche, ‘een symboliek sprookje, dat heel aardig wordt’, zo deelt hij Veen op 4 october vanuit Dresden mee (Waarde Heer Veen, 1977, 133 nr. 178). Begin november is het voltooid. Van januari 1898 af verschijnt het in De Gids, en nog dat zelfde jaar geeft Veen er de eerste druk in boekvorm van uit. Maar niet eerder dan in het najaar.
Op 8 april 1898 schrijft Couperus aan Veen een op het eerste gezicht wat onduidelijke brief. De inhoud daarvan kan nu echter geheel worden opgehelderd. ‘Waarde Heer Veen. Bij mij is geweest de heer Hubrecht, schoonvader van Mr. Grammont, met een tegenvoorstel omtrent Psyche, dat mij zeer aannemelijk schijnt. De heer Grammont zou de vertaling geheel belangeloos willen doen en aan u het manuscript ter uitgave, of verkoop aan het buitenland, afstaan. Wat mij betreft, vind ik dit goed: stemt u er ook in, zoo wil s.v.p. dan den heer Grammont hier nog eens over schrijven. Steeds Uw dw. L.C.’
Wie is Mr. Grammont (de spelling is niet juist) en wat wil hij?
Toen John Ricus zich nog vóór Couperus' geboorte uit Indië in Den Haag vestigde, woonde de familie daar aanvankelijk in het huis Prinsengracht 4. Een paar huizen verderop, op nr. 10, woonde de heer Paul François Hubrecht. Het lijkt er op, dat de families elkaar tamelijk goed gekend hebben. Deze heer Hubrecht had een dochter die voortreffelijk schilderde. Zij is eerst met de beroemde oogheelkundige Prof. F.C. Donders gehuwd geweest, maar na diens dood, in 1889, hertrouwd met de welgestelde Belg Dr. A.M.A.J. Grandmont (de juiste spelling). De laatste maakte soms voor zijn genoegen Franse vertalingen. In de winter resideerde het echtpaar te Taormina op Sicilië. Zij hadden daar een eigen pied à terre, en stichtten er zelfs een naaischool! 's Zomers woonden zij in Den Haag, later in Doorn nadat daar in 1900 een grote villa gebouwd was, het Witte Huis.
Bij het verschijnen nu van Psyche in De Gids, moet Dr. Grandmont geïnspireerd zijn geraakt door Couperus' evocatieve proza. Uit eigen beweging zette hij zich aan het vertalen ervan in het Frans, en deze vertaling heeft hij ook voltooid. Om tot een publicatie in boekvorm te komen, schreef zijn vrouw, de schilderes, aan haar vroegere Haagse buurman John Ricus, teneinde hem daaromtrent om raad te vragen. Diens zoon Louis was op dat ogenblik juist op weg van Berlijn naar Nederland. Kort na zijn terugkeer in Den Haag schreef papa aan mevrouw Grandmont de volgende brief (teruggevonden in het archief van de familie Hubrecht):
‘Beste Mevrouw Grandmont. Een paar dagen geleden ontving ik uw lief schrijven van den 4den dezer, handelende voornamelijk over het vertalen van Louis' Psijché. Louis is gewoonlijk altijd par voie et chemin, dan eens in Duitschland, dan eens in Frankrijk, dan weder in Italie, en gaat binnen kort naar Engeland, om zoo doende zich een ruimer gezigtskring voor zijn werken te openen. Dat steeds afwezig zijn heeft hem dan ook gedwongen de uitgaven zijner werken, zóo ook de vertalingen daarvan, geheel en al aan zijn uitgever, L:J:Veen te Amsterdam, op de Heerengracht overtegeven, en die dat dan ook geheel naar Louis' wensch behartigt, zóó dat hij zelf zich ook geheel aan het litterarisch gedeelte van zijn schrijven kan toewijden, zonder verdere beslommeringen aan zijn gekozen beroep eigen. Voor een paar dagen geleden van Dresden en Berlijn teruggekeerd, heeft hij kennis genomen van uw allerliefst schrijven, daar hij geheel over gecharmeerd was, en mij verzocht u wel zijn hartelijken dank te betuigen voor uwe lieve woorden; maar tevens heeft hij mij opgedragen, u te willen mededeelen, dat niet hij maar Veen over uw voorstel moest décideeren, dat hij wel gaarne een goede Fransche vertaling van zijn Psijché in het licht zou willen zien, maar niet wist of Veen ook mogelijk reeds daarover in besprek was, doch dat hij veronderstelde dat zulks niet het geval was, en dat hij u daarom in overweging gaf u zelve met Veen in correspondentie te stellen; want dat hij zelf daar hoegenaamd niets aan kon doen. - Wees dus zoo goed, beste Mevrouw, dit late antwoord op uw brief aan te nemen. - Ik zie met
genoegen dat het u daar in Sicilie goed gaat, en dat Gij u in dat steeds mach[t]ige land niet aan de artistieke wereld onttrekt. Wat mij betreft, ik word oud - 82 jaar wil wat zeggen - maar ben steeds gezond en wèl, en mijn leven wordt mij geheel opgevrolijkt door een mijner kleindochters Vlielander Hein, die als een allerliefste chatelaine mijn paleis beheert, dat daarenboven nog verlevendigd wordt door mijn zoon Frans, Resident van een Landraad op Java, die hier bij mij aan huis met zijn vrouwtje zijn verloftijd doorbrengt, en die mij nog onlangs een kleindochtertje heeft geschonken. - Ik denk steeds met innig genoegen aan de aangename úúrtjes, die wij te zamen bij uw schildersezel hebben doorgebragt. Wees zoo goed mijne beste groeten aan uw' Heer en Meester overtebrengen. - Steeds van harte uw toegenegen: [J.R.] Couperus’.
Waarschijnlijk heeft Dr. Grandmont eerst gedacht aan een honorarium voor zijn vertaling, maar is Veen daar niet op ingegaan. Daarna heeft Grandmont van Sicilië af aan zijn schoonvader Hubrecht geschreven, dat hij ook wel van dat honorarium af wilde zien. Zo kunnen we de inhoud van Louis Couperus' eerder geciteerde brief aan Veen goed begrijpen: de heer Hubrecht is in opdracht van zijn schoonzoon naar de Surinamestraat gewandeld, om met Louis hierover te praten. Die voelde er natuurlijk wel voor, en vroeg aan Veen er een brief over naar Sicilië te sturen. In een brief van 16 april komt Louis Couperus er nog eens op terug, maar daarna horen we er niets meer over. De verta-