[Bruno Tirlantino (vervolg)]
weet wat ik bedoel. Je moet je vergist hebben.’
‘Nee, nee, nee. Ik weet het zeker. Hij is in het voorportaal verdwenen. Ik zag hem uit de auto stappen. I'm sure. Het was een auto van het portugese consulaat. Ik ken dat model.’
Op dat moment werd overgeschakeld naar de camera die binnen stond opgesteld: de deuren zwaaiden open, en twee aan twee betraden de leden van het gezelschap de kerk - de voornaamste personen voorop. Langzaam stroomden de banken vol. Nog steeds geen Tirlantino.
‘Fuck!’ zei Emily. ‘Waar blijft hij nu? Misschien is hem de toegang ontzegd. Je weet nooit. Hij heeft vast een heleboel coco genomen.’
Toen kwam, achter een rijzig paar, een klein en tenger heerschap de ruimte binnen - fonkelend als een kroonluchter.
‘Bruno!’ riep Emily - hij was het echt.
Hij was zonder gezelschapsdame, en niet in rok. Hij droeg een jasje van moderne snit, en daaronder een van zijn hawaiianshirts met losgeknoopte boord, zonder das. Maar zijn schouders en zijn borst waren overdekt met een wirwar aan sieraden: grote edelstenen, onderling verbonden door 2-, 3-, 4-dubbele strengen kleinere stenen. Hij ving het licht. In de waan hier met een uiterst belangrijke gast te doen te hebben, zoemde onmiddellijk de camera op hem in, en liet hem niet meer los. Pas nu viel ons zijn gedaantewisseling op: hij was niet langer grijs.
‘Zijn haar!’ riep Emily uit. ‘Hij heeft zijn haar geverfd! The bastard!’
De camera volgde hem door het middenpad en tussen de banken door op weg naar zijn plaats. Er was geen verslaggeversstem op dat moment - enkel een nadrukkelijk schuifelende, kuchende stilte.
‘You see his grin? Dat doet de coco.’
Inderdaad zag ik hem enigszins ontstegen in het rond grijnzen, en met dezelfde grijns knikte hij de dame toe naast wie hij had plaatsgenomen: prinses Gracia van Monaco. Zij knikte terug, en glimlachte - waarop Tirlantino haar wel een minuut lang van terzijde bleef aangrijnzen. Voor het altaar werd inmiddels het huwelijk voltrokken aan de prinses en haar manegeknecht: een ‘marriage hippique’ - de term was van Bruno. Steeds als de camera van het bruidspaar afdwaalde langs de rijen toeschouwers, bleef zijn oog aan de flonkerende Tirlantino hangen - die niet langer grijnsde, maar nerveus in het rond keek.
‘Het is weer zover’, zei Emily. ‘Het begint uitgewerkt te raken. Of hij heeft teveel genomen. Dat kan ook.’
Bij de zoveelste close-up waren de sieraden plotseling verdwenen. De camera scheen te aarzelen, als zocht hij iets. Zo vingen wij nog net een glimp van de grote, glinsterende kluwen, die nu tussen Bruno's handen in zijn schoot rustte - op zijn gezicht een brede, rustige glimlach.
Na afloop van de plechtigheid bleef Tirlantino nog wat natreuzelen op zijn plaats. Hij was al een paar keer opgestaan, maar ook weer gaan zitten - nog steeds met die vreemde bal in handen. Hij kon er blijkbaar niet toe komen weg te gaan. De camera, de menigte in de rug vooruitduwend, zwenkte steeds naar hem terug. Een volledige close-up liet zien dat hij zich steeds opnieuw aarzelend over een voorwerp boog, dat prinses Gracia daar had achtergelaten (zij bevond zich al bij de uitgang) - iets van bont: een muts of opgerolde stola, of iets dergelijks. Ook nu zweeg de verslaggever. De echoënde stilte was luider nu, en werd, met het heen en weer springen van de opnamen, af en toe afgewisseld door geluiden van buiten: stemmen, dichtslaande autoportieren. Nog eens keek Tirlantino behoedzaam om zich heen, nam toen het ding op, stopte er snel de sieraden in, en stak er aan beide kanten zijn handen in: het was een mof. Zo, met de weggemoffelde tekenen van zijn waardigheid, verliet hij met snelle passen de kerk, breeduit grijnzend, geschaduwd door de camera.
‘O! Did you see that! Did you see that!’
Toen ik tegen middernacht die avond mijn tanden wilde gaan poetsen, de deur van de badkamer openduwde, en het licht aandeed - deed ik het onmiddellijk weer uit. Op mijn netvlies bleef nog even hangen wat ik in die halve seconde gezien had: Tirlantino in bad met al zijn sieraden over zijn blote lijf. Those ugly and yet beautiful things. Hij hield zijn arm gestrekt, zijn hand in een afwerend gebaar naar het licht, de andere hand beschermend voor ogen - de palmen naarbuiten gekeerd. Saulus ten naaste bij reeds Paulus. Ook meende ik een veeg bloed gezien te hebben. Ik verontschuldigde me.
‘Wat voor stenen zijn het eigenlijk?’ vroeg ik haastig - om maar wat te zeggen.
Hij gaf geen antwoord. Daardoor, maar vooral ook door het bloed, vond ik het plotseling gênant om meteen weer weg te gaan. Het was geen volledig duister, dat inviel na het omdraaien van de knop. Het had iets flakkerends - als de schemering bij een verborgen kaarsvlam op de tocht. Maar de zachte warmte van kaarslicht ontbrak hier: deze schemering was kil, blauwachtig, doods. Toen ik een stap voorwaarts wilde doen, raakte ik iets: iets dat aanvoelde als een dunne, lichtmetalen pin, die meeboog. Ik schrok. Bij mijn volgende stap achterwaarts zwiepte het ding terug, en tikte mij zacht in het gezicht. Wat voor web hing hier? Pas toen mijn ogen zich geheel aan het duister hadden gewend, viel mij op de rand van het bad, aan het voeteneind, een klein, draagbaar t.v. toestel op. Het stond ingeschakeld, maar er was geen geluid. De antennes staken als voelsprieten het donker in. Ik bevond mij achter het toestel - het beeld was naar Tirlantino gericht. Ik zag het ozonblauwe licht over hem heen dwarrelen: over zijn gezicht, zijn bovenlijf, zijn sieraden - het besprong hem, steeds als het beeld wisselde. Hij zat roerloos in bad - ik hoorde geen geluid van water. Zijn huid was bleek als die van een lijk, in dit licht. Nu zag ik pas hoe tenger hij eigenlijk was, hoe weerloos. Tenger en weerloos als een knaap. Maar op zijn schouders en armen, en tussen de juwelen op zijn borst, zag ik het gitzwarte haar van een volwassen man. Het televisielicht streek flakkerend langs de witte tegels, de handdoeken en de spiegels. Ik probeerde uit te rekenen wat er zo laat nog op het scherm kon zijn: het slot van een film, of het late journaal?