Lucy B. en C.W. van der Hoogt-Prijs 2009
Dankwoord door Ester Naomi Perquin
Dames en heren,
Vanaf deze plaats mag ik vandaag iets zeggen over het ontvangen van de prijs die mij is toegekend door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en in het bijzonder de Commissie voor schone letteren. Dat doe ik van harte. Door omstandigheden heb in mijn leven echter meer afscheidsredes uitgesproken dan dankwoorden. Ik vrees dat ik dat eerste gemakkelijker vind.
Het had mij zo aardig geleken om vandaag niet alleen dank te zeggen, maar ook iets nuttigs over de poëzie of over de aard van de dichter te berde te brengen. Zoiets vind ik zelf altijd erg onderhoudend. Toen ik jonger was, toen ik nog jonger was, kon ik bij vlagen vreselijk stellig zijn. Zo vond ik in een goedbedoeld, tamelijk krakkemikkig essay - dat ik ooit begon en nooit voltooide - zowaar mijn definitie van de dichter terug: iemand die de staart schrijft van een kat die al de hoek om is.
Wellicht zou ik vandaag de dag schrijven: de dichter is iemand die een kat schrijft aan de hand van een staart. Of ik zou de dichter beschouwen als de hoek, waar de kat omheen verdwijnt. Of als de oorzaak van zijn vlucht - zo'n kat zet het tenslotte niet voor niets op een lopen. Uiteindelijk ben ik wellicht te wisselvallig van aard om te hechten aan definities. Ik hecht overigens ook niet aan het consequent afwijzen daarvan. Er zijn uiteindelijk maar weinig dingen waar ik niet aan twijfel - en zelfs aan die dingen zou ik misschien beter kunnen twijfelen (daar ben ik nog niet zeker van). Gelukkig krijg ik deze prachtige prijs voor twee dichtbundels en niet voor mijn onhandige karakter of mijn prestaties als spreker. Ik wil daarom allereerst Kester Freriks, Micha Hamel, Ingrid Hoogervorst en Rudi van der Paardt zeer hartelijk danken.
Ik heb het grote geluk gehad om binnen de muren van Uitgeverij van Oorschot een bijzondere uitgever en twee warmbloedige redacteuren te ontmoeten. Mirjam van Hengel, (die mij zogezegd ‘aan boord haalde’ en van de eerste tot de laatste letter onvermoeibaar bij mijn debuut betrokken bleef) en Menno Hartman, (die niet alleen een uitstekend lezer bleek maar ook een stevig ijkpunt in tijden van onrust). Beiden ben ik veel verschuldigd. Hester Knibbe wil ik daarnaast danken voor haar nietsontziende vertrouwen in een goede afloop, Marian Pankow voor alle nach-