[Niet het ware maar het goede (vervolg)]
2.
Nu het tweede hoofdthema: is er een wezenlijk wetenschapstheoreties verschil tussen natuurwetenschappen en menswetenschappen? De logies-empirist Ernest Nagel ontkent dit in zijn artikel. De diepe kloof die deze twee soorten wetenschappen lijkt te scheiden is volgens hem daardoor ontstaan doordat men in de natuurwetenschappen een begrippenapparaat heeft ontwikkeld dat grotendeels onafhankelijk is van de terminologie waarmee we als leken over de natuur spreken, terwijl in de sociale wetenschappen ook vakmensen zich nog hoofdzakelijk bedienen van de gewone omgangstaal. Het wachten is dus ‘slechts’ op een psychologiese of sociologiese Newton. Uiteraard is Nagel iets subtieler, en gaat hij ook in op een aantal argumenten ten gunste van een apart karakter van de sociaalwetenschappelijke methode, maar omdat dit niet geheel dezelfde argumenten zijn als die welke in de rest van de bundel naar voren worden gebracht hangt zijn bijdrage er wat verloren bij.
Die laatste argumenten zijn in de volgende trant: in de menswetenschappen speelt het Versteken, een speciaal soort begrijpen, een wezenlijke rol; de causaal-verklarende methode van de natuurwetenschappen vertelt ons niets over de sociale werkelijkheid zoals die door de mensen in hun dagelijks leven wordt ervaren; de elementen in het waarnemingsveld van de menswetenschappelijke onderzoeker zijn al met betekenis geladen (er is een ‘hermeneuties begrip-vooraf’); pas in de ‘dialekties doordachte’ menswetenschap is de theorie adequaat aan haar object; sociaal-wetenschappelijk begrip laat interne (conceptuele) samenhangen zien, natuurwetenschappelijk begrip slechts externe (toevallige) verbanden; en hier zou nog het nodige aan kunnen worden toegevoegd.
Globaal komt het allemaal hierop neer: met de objecten van de menswetenschappen, dwz. mensen, groepen mensen, instellingen en menselijke voortbrengselen, hebben we, omdat we zelf mensen zijn, een vertrouwdheid die we niet hebben met het niet-menselijke. Dit geeft ons een mogelijkheid tot inzicht in deze objecten die in de natuurwetenschappen ontbreekt. Assimilatie van de methoden der sociale wetenschappen aan die van de natuurwetenschappen zou betekenen dat we van deze grote voorsprong geen gebruik maken. Ernest Gellner, die in deze bundel de eveneens vertegenwoordigde Peter Winch bestrijdt, typeert deze redenering heel aardig als de theorie van de bevoorrechte toegang, en beschuldigt de verdedigers ervan van anthropomorfisme.
Deze theorie heeft natuurlijk een grote plausibiliteit. Toch lijkt mij de vele energie die ter verdediging ervan wordt verbruikt nogal verspild, omdat de controverse bij nader toezien ineenschrompelt tot een in hoofdzaak verbaal meningsverschil. Laat ik dat illustreren met de term begrijpen. Volgens de ‘anthropomorfisten’ (in deze bundel Alfred Schütz, Habermas, Radnitzky, Apel en Winch), telt iets alleen dan als begrijpen wanneer de begrijper (of zijn theorie) als het ware homogeen is met het begrepene: hij moet het begrepene begrijpen zoals het zichzelf begrijpt of althans in principe zou kunnen begrijpen. Volgens deze omschrijving heb ik dus bv. een ritueel niet begrepen wanneer ik alleen maar weet bij welk soort gelegenheden het plaats vindt, welke handelingen erbij worden vereist en welk effect ervan wordt verwacht. Echt begrip veronderstelt een even innige vertrouwdheid met de betekenis van het ritueel als diegenen hebben van wier godsdienst het deel uitmaakt.
Een belangrijke onopgeloste vraag hierbij lijkt mij, meteen hoe grote context van het te begrijpen gebeuren we vertrouwd moeten