[Beukenootje (vervolg)]
En beiden verlaten de tuin. Cuculowski zegt tegen de vader van Hubert:
‘Ik zou graag even naar het kerkhof gaan.’
En Lineke had dat al verwacht. Dus zegt ze snel:
‘Ik wijs wel even.’ De ondeugd heeft het ‘je’ weggemoffeld... als tegen iemand die ze niet goed kent. Ze schaamt zich, omdat ik een vreemdeling ben. Maar onder vier ogen gaat haar bekje open en hou van me en pluk narcissen voor me. We zullen zien... ‘Mijnheer,’ vraagt de moeder van Lineke, ‘u eet vanavond toch hier, nietwaar?’
‘Oh, ik zou van uw vriendelijkheid geen misbruik willen maken, mevrouw... maar als ik u niet ontrief, dan heel graag...’
En de anderen die nog in de tuin zijn fluisteren en kijken schuins naar Cuculowski. Maar Lineke voert hem al met zich mee, haar Henryk-van-de-seringen. En ze lopen door straatjes, zo zonovergoten dat hun ogen ervan prikken. Er zijn weinig mensen op straat. En die er zijn ademen langzaam de damp van weldadig bier uit.
Daar zijn ze weer bij het station. Ze passeren de spoorwegovergang, want het kerkhof ligt juist aan de andere kant van het spoor. Er zijn hier bij de lijken zoveel linden geplant dat het helemaal naar honing ruikt. Er staat een cafeetje bij de ingang van het kerkhof en ook een kapelletje dat sympathiek aandoet. Cuculowski werpt een snelle blik op zijn horloge en zegt tegen Lineke:
‘Ik zou wel zin hebben in iets sterkers dan koffie met gebak.’
En Lineke loopt als een teefje tegen zijn been aan. Het tafeltje is rood en glad van boven, van onderen ruw. Hij heeft twee port besteld.
‘Maar... hoor 's, Henri, ik drink niet...’ glimlacht Lineke.
‘Het is een grote dag, liefje... kom... wees niet kinderachtig.’ En hij heft zijn glas al door de lucht naar haar toe. Maar zij aarzelt. Dan zegt hij:
‘Op z'n Pools!’
Dat gaf de doorslag. Ze dronken. En weer kreeg Lineke een kleur. Hij betaalde en ze gingen weg. Maar bij de deur betaalde hij weer, want hij nam uit de bussen twee boeketten: witte floksen en rode tulpen. Hij voegde ze samen tot de Poolse kleuren en zei tegen Lineke:
‘Die zijn voor Hubert, van een vriend die verdreven is van zijn familie in het verre Polen.’
En Lineke lacht. Ze lacht zonder ophouden. Haha! Ze heeft op een lege maag gedronken. Die zoete port is haar naar het hoofd gestegen. En hij knijpt zacht in haar vingers. Maar nauwelijks zichtbaar, want de kerkhofbewoners staan in het gelid: een rij graven van opschepperig marmer boven wormstekige lijven. Lineke drukt haar nagels diep in zijn hand. O, ik zal dat Spaanse broekje nat maken, denkt Henryk Cuculowski. Maar nee, want hier in de laan kijken de roestige engelen hem in het gezicht, en ze hijgen van de hitte zodat men de roest op honderd meter kan ruiken. Een libel, waarschijnlijk van een pioenroos komend, schiet voor hen langs. In de laan is niemand. Pluisjes. Het is of ze door de warmte worden meegevoerd. En Lineke snuift op de haar eigen manier door haar neus.
‘Hubert ligt verderop, achter de thuja's.’ En weer lacht ze.
De laan maakt een bocht. Cuculowski is als een ooievaar, zijn benen gaan, maar zijn hals draait naar links en naar rechts, het gebied methodisch verkennend. Niemand te zien. Dan legt hij zijn verleidershand op Lineke's heup. En zij, hi-hi-hi, gaat helemaal tegen hem aan hangen. Daar zijn de thuja's al, zachter voor de ogen, want er is geen schittering. Het is er zelfs een beetje koel.
‘Zie je, hier is 't.’
En daar ligt zo'n omgevallen kast. Een brandkast van beton, imitatie natuursteen. In gouden letters staan op de zwarte plaat de blinkende data en namen. En aan de rechterkant met nieuwe letters: Hubert enz.
Dan legt Cuculowski de rode en witte bloemen neer en betoont zijn eerbied. Maar zonder Lineke los te laten, of liever haar heup, warm onder de katoenen stof. Ze bleven maar een paar minuten staan, waarom ook langer? En de harslucht van de thuja's doordringt hen steeds meer. En van onderen waait een zoel windje, olé-olé. En lager nog dan het windje is het gras. Cuculowski drukt al tegen Lineke's heup, weloverwogen, als bij een slow-fox, en nu glijdt hij met haar tussen de thuja's. Hij duwt haar tegen een boomstam. En zij - klemt zich aan hem vast. Met alles wat ze heeft drukt ze zich tegen hem aan. En hi-hi-hi, hoewel het nergens op slaat. Dan wrijft Cuculowski op de voorgeschreven wijze over haar heup en - verder nu! naar waar het glad is. Oh, daar is het vandaag niet glad, want door de