Sint-Niklaas
Nauwelijks had hij zijn koffer op het perron neergezet, nauwelijks had hij zijn kaartje tevoorschijn gehaald en blootgesteld aan het licht van Sint-Niklaas, of daar kwam Lineke al op hem af, roepend:
‘Dobridjinj!’ Toch aardig van haar om die Oekraïnse begroeting te leren. En ze wil de koffer dragen. Maar dat wil Cuculowski niet, want hij laat hem in het bagage-depot. Daar trekken ze al door de straten. En Cuculowski, die onopvallend een haarlok van zijn voorhoofd veegt, zegt tegen Lineke:
‘Terug in de stad... Als die toch eens balsem zou kunnen zijn voor mijn eenzaamheid...’ En Lineke knijpt alleen maar in zijn hand en zegt:
‘Je zal zien dat ze je allemaal aardig vinden.’
En tuintjes en huisjes en tuintjes en blauw-rode dwergen, gehurkt alsof ze hun behoefte doen, en een zoel briesje dat de Hollands uitziende molentjes doet draaien, en huizen en villa's en - hier is het.
Veertien min een. Plus de vader, plus de ouders van Lineke, om niet te spreken van de tantes en de kapelaan. De vader van Beukenootje heeft een kromme rug. Hoe heeft hij er zoveel kunnen maken, die slappe lul?... maar hij begroet Cuculowski opgewekt:
‘Entrez! Komt u verder... we zijn blij... beste mensen, dit is mijnheer Kukuloski, de vriend van onze Hubert, een Pool.’
En allen: ‘Bravo! Bravo!’
En ze dringen zich rond de Pool, drukken zijn beide handen en roepen door elkaar:
‘Division blindée.’
‘Braves soldats.’
‘Général Matszek.’
Intussen kust Henryk Cuculowski de hand van Lineke's moeder. En de handen van de tantes. En die zeggen tegen hun stijve mannen:
‘Nou? Hebben we 't niet gezegd? Een Pool!’
En met z'n allen begeleiden ze Cuculowski naar de tafel. De keukenmeid staat in de opening van de keukendeur en vraagt: Chocola of koffie? En ze wist telkens een traan weg met haar witte schortje. Dat moet Eugénie zijn die Hubert nog heeft gewiegd. Iedereen heeft voor koffie gekozen, want voor chocola is het te warm. En terwijl ze zaten te slurpen, terwijl ze hun mond vol propten met gebak, gevuld met god weet wat, en in gedachten met kruimels over het tafelkleed begonnen te rollen, sprak de kapelaan:
‘Bent u lang met wijlen Hubert samen geweest?’
‘Achttien maanden, eerwaarde vader,’ antwoordde Cuculowski ingetogen. En hij merkte hoe gelukkig allen waren in zijn woorden zoveel eerbied voor de soutane te horen doorklinken. ‘Achttien maanden... ja, ja... Hubert... ja, ja... en zijn godsdienstig leven? Hij was zeker een lichtend voorbeeld?’
Cuculowski glimlachte. Hij rekte zijn glimlach een tijdje, met