[Beukenootje (vervolg)]
genomen, zoals te voorzien was. Lineke kijkt en pakt zijn hand. Dat stemt hem wat milder en hij zegt: ‘Het is waar... de banden van de moedertaal zijn sterker dan een vluchtige sympathie... dan de fantasie van een bijzonder meisje dat zich bij wijze van gril interesseerde voor een arme eenzame vreemdeling.’
En Lineke begint te huilen. In de laan laat ze haar nootkleurige tranen stromen. Dan drukt hij haar met een berekende beweging tegen zich aan, als om te tonen dat hij vertrouwen in haar heeft. En zij - in vuur en vlam. Ze heft haar grote Spaanse hoofd naar hem op en glimlacht vochtig. Dan drukt hij haar opnieuw tegen zich aan. Maar dit tweede beetpakken was heel wat geraffineerder, want hij hield haar niet bij haar taille, die trouwens weinig geprononceerd was, maar bij de welvingen van haar Andalusisch kontje.
En Lineke brandt bijna zijn rechterdij, zo vertrouwvol drukt ze zich tegen hem aan. Lieve God, hoe hecht jeugd zich aan jeugd. En hoe makkelijk komt het leven tot stand. Halmpje tegen halmpje, kruiselings - en een knoop erin. De doffer kietelt de duif tegen haar keel - en eitjes in het nest. Zo gaat dat.
‘Wel... zullen we wat lekkers gaan eten in mijn kamer?’ stelt Cuculowski voor. En ze hebben zich wat van elkaar losgemaakt, want een groep t.b.-patiënten staat hen aan te kijken terwijl ze snuivend aan hun ballen wriemelen. Binnen is het lekker koel. Ze nemen de lift, tegelijk met de hoofdzuster. En die krast iets tegen Lineke. Lineke is de verwarring zelve. En Cuculowski vertoont de glimlach van iemand die, zonder iets verstaan te hebben, toch weet waarover het gaat...
Op de kamer vraagt hij dadelijk: ‘En wat had ze te zeggen?’
Maar Lineke stopt haar hoofd onder zijn kin en wil niets loslaten. Ze knippert alleen maar met haar ogen en tilt haar snoetje op. Daar komt Cuculowski met zijn snoet. En tegen de hare. Rond de hare. In de hare - om te voelen hoe het daar binnen is, bij Lineke. Hij zuigt. En ze piept dat het pijn doet. Ze weegt al wel honderd kilo. Dan leidt hij haar naarde seringen. En boven de wasbak gebogen snuiven ze de geur op. Lineke is bijna doorschijnend in het licht dat door het raam valt. En haar massieve dijen zijn bijna tot boven aan toe te zien. ‘Ruik hier 'ns!’ En hij drukt zich tegen de rondingen van haar billen. Lineke ruikt op de plek die hij heeft aangewezen. Ze ruikt en ruikt niet, maar voelt dat het zo hoort, dat dit het Ware Geloof is, dat het zo moet zijn en niet anders. En daar gaat de rechterhand van Cuculowski. Hij masseert Lineke's dij, omhoog en omlaag. Omlaag, nog lager. Daarna omhoog, maar al niet meer over haar jurk, Heilige Theresia van het Kindje Jezus, maar over haar door de zon gekuste dij. Hij is al bij de wang van haar dij, daar waar die vlak is. Lineke is als verstijfd. Ze staat tegen de rand van het bed geleund en hijgt. Cuculowski werkt aan beide kanten van de jongedamessnor. De tuinman maakt de paden recht. Maar aan het vijvertje komt hij niet, want hij weet dat daar de eer zetelt. En dat het nog niet het moment is, m'n waarde. Maar Lineke - ze is als was. Pak me beet, knijp me, overrompel me, doe met me wat je wilt. Ik ben je slaaf... Harder. Meer. Daar.
Nee, daar niet. Want Cuculowski is een oude vos. Hoewel zijn klarinet stoomt, worden zijn aanrakingen steeds behoedzamer, steeds omzichtiger. En van het zijden ondergoed waaruit de dijen tevoorschijn komen, gaat hij terug naar haar kontje en rondt bij haar rode jurk de scène af. Nu houdt hij zijn liefje om haar middel, zoals een lansier bij de quadrille. Maar Lineke houdt haar snoetje nog steeds open. Dus hij: nou, hier dan! Maar wees blij dat dat geplak voorbij is. En ze fluistert, maar eigenlijk al hardop: ‘Nog maar drie weken.’
Een snerpende bel die door lichaam en ziel sneed ontnam haar het woord. En Cuculowski sprak met melodieuze stem:
‘Nog drie weken voor het me gegeven is mijn vorstin van heel Vlaanderen opnieuw te kussen... Ga je me dan Vlaams leren?’ En toen begon ze als een razende in zijn dikke lippen te pikken. Op z'n Vlaams, op z'n Spaans! Met zo'n vuur dat Cuculowski buiten adem raakte, want tenslotte was hij t.b.-patiënt.
Ze reisde terug naar Sint-Niklaas en nog enkele dagen snoof Henryk Cuculowski de geur op van de Turkse seringen en hapte hij met zijn gespitste lippen de Sint-Niklaasse peperkoek af, brok na brok. En bij het zien van de seringen, 's morgens als hij wakker werd, stond er iets in hem op dat niet wilde gaan liggen noch verdwijnen. Hij telde de dagen niet, want die telden zichzelf. Maar een week voor zijn vertrek kwam de ouwe binnen. Hij liep de kamer rond, keek door het raam en zei tenslotte: ‘Vandaag is het de achtentwintigste... over een week wordt u ontslagen. U weet natuurlijk dat u zich in acht moet nemen... want het was geen gewone verkoudheid, nietwaar? En denk erom dat u moet rusten. Iedere dag een middagdutje. U niet teveel uitputten met de studie en vooral, God verhoede! geen