[Gedaanteroof (vervolg)]
‘Kan het dan ook tussen verschillende seksen, ami...’ Nog net op tijd wist ik het woord af te knijpen. Mijn tafelgenoot had zo'n aanstekelijke manier van doen.
‘Nee, nee, dat is veel minder gemakkelijk. Maar ook toen was ik Cagliostro en mijn vriendin was ook wel iets gewend,’ zegt hij met een knipoog. ‘In ieder geval hebben we dat experiment volbracht en nu komt het leukste: mijn vrouw werd op slag weer verliefd op me, toen de geest van die vriendin in mijn lichaam zat, ik schijn opeens zo begrijpend en hoffelijk geweest te zijn!’ Hij lachte nog eens hartelijk bij de herinnering en ik zag dat hij vrijwel geen tanden meer had.
‘Happy end,’ ging hij verder, ‘want toen we mijn vrouw vertelden, waardoor ik opeens zo in de smaak viel, is ze heel bevriend geraakt met mijn vriendin, terwijl er voordien nog wel eens wrijving was, nietwaar amice, zoals dat gaat.’
Zijn verhaal boeide me bizonder. Ik was zowaar geneigd mijn avontuur ook als een spannend experiment te gaan zien.
‘Maar Cagliostro, ik zou toch wel graag willen weten hoe ik weer terugkom in mijn eigen body. Ik zou niet graag zien dat mijn vrouw verliefd werd op die schurk.’
‘Het is een test,’ antwoordde de edelman. ‘Als jij werkelijk wezenlijke relaties met mensen hebt, zullen die onmiddellijk merken dat je wezen veranderd is. Dan krijgt Peligroso een harde dobber. Een behoorlijk boek kan hij bijvoorbeeld niet meer schrijven.’
Er welt weer walging in me op. Niet vanwege Ploerts lichaam, maar het idee dat zo'n onrein onderkruipsel op dit moment mijn leven verziekt, maakt me gek.
‘Ach, dat leven kan wel tegen een stootje, daar hoef je je geen zorgen over te maken,’ leest hij mijn gedachtes. ‘Zullen we lijken?’
‘Lijken?’ vraag ik verbaasd. ‘Wat betekent dat eigenlijk?’
‘Eigen-lijk,’ glimlacht hij. ‘Lijken is mijn benaming vooronderlinge gedachtenuitwisseling met de mond dicht. Looks like we like to be alike.’
Opeens heb ik het idee dat hij voortdurend bezig is mijn gedachten af te leiden, door me aangenaam bezig te houden. Ik weet dat ik maar één vraag wil stellen: ‘Wat is er met Riet?’
Cagliostro fronst licht, maar toch met een kleine twinkeling in zijn ogen. ‘Bespeur ik meer dan vriendschappelijke belangstelling?’ zegt hij.
‘Vriendschap gaat bij mij heel ver, am... uh... Cagliostro.’
‘Welnu, voor haar blijkbaar ook, amice. Ze is namelijk uitgetreden om voor jou die Peligroso in de gaten te houden. Opdat hij het niet te bont maakt. Als ik haar goed begrijp, probeert ze via het onderbewustzijn van je vrouw aan haar duidelijk te maken dat er iets is en wat ze moet doen.
‘Wat aardig,’ weet ik alleen uit te brengen.
‘Wat heet. We zijn op de wereld om elkaar te helpen, nietwaar, zoals het volk dat zo treffend uitdrukt. Maar ik ga nu naar mijn kamer. Ik heb nog wat werk te doen. Kamer 99. Als je een liefhebber van een goed glas wijn bent, of wellicht een snuifje cocaïne, kom dan gerust langs. Gebruik als klopkode: één, éentwee, een-twee-drie keer kloppen. Je begrijpt dat ik soms niet iedereen kan binnenlaten. Ik zal mijn deur afstellen op dat signaal, zodat hij vanzelf opengaat als je klopt. Schrik niet, als je mij in een ongebruikelijke staat mocht aantreffen. Adieu.’ De edelman drukt mijn hand en schrijdt de konversatiezaal uit. Ik probeer mijn stoel zelf te bewegen en rol langzaam een gang in.
‘Kom hier kreng, dan zal ik je shocken!’ Een witgejast mannetje jaagt op een veertienjarig meisje, dat hem blazend als een kat staat op te wachten. De psychiater, of wat het ook wezen mag, blijft op een paar meter van haar staan, werpt schichtig-giftige blikken en blaast op een fluitje. Twee, drie verplegers komen aanrennen. Het meisje kijkt nu in mijn richting en mijn hart wordt door liefde verteerd. Help! zeggen haar lippen geluidloos, maar voordat ik iets kan doen, hebben de verplegers haar te pakken.
‘Isoleren!’ sist de witjas en tegen mij: ‘Maak dat je wegkomt, anders hebben we nog een spanlaken vrij.’
Ik rol zwijgend verder. De eerste gevaarlijke gek die ik hier ben tegengekomen. Ik zal vragen of Cagliostro iets voor haar kan doen. Zonder veel moeite vind ik zijn kamer. Eén, een-twee, een-twee-drie. De deur gaat open. De kamer is leeg, maar er blijkt een soort alkoof te zijn, afgesloten door zware gordijnen. Erachter vind ik Cagliostro. Buiten westen. Hij prevelt onverstaanbare woorden, ik weet niet wat, maar ze klinken fascinerend. Ik sluit de gordijnen. Indrukwekkend, zoals hij daar ligt. Een farao in zijn piramide, roerloos, vreemde woorden prevelend.