[Gedaanteroof (vervolg)]
had vrij veel geld en ik geloof dat zijn familie hem heeft laten opnemen, omdat hij het vrijelijk uitgaf aan dingen die hun niet zinden. Vroeger praatte ik veel met hem over allerlei mistieke onderwerpen. Hij was een braaf mens, die bijvoorbeeld niet op het gras wilde lopen, om de plantjes te sparen. Weet je waar hij zijn geld aan uitgaf? Hij stuurde lange telegrammen over de hele wereld, naar staatshoofden en andere illustere personages, waarin hij om vrede vroeg. Dat was Gerard Ploert. Hij zei me wel eens, dat hij het zo prettig vond, dat zijn naam in andere talen niet die onaangenaame betekenis had. Moet je niet eten?’
Ik laat de handen gehoorzaam een boterham naar de mond brengen.
‘Maar ongeveer een half jaar geleden kwam hier een heel vreemd mannetje binnen. Hij leed aan een soort verlammingsverschijnselen, kon niet meer praten of lopen. Pure histerie, als je het mij vraagt, of misschien wel een dekmantel om hier binnen te komen, want hij was hier nog geen week, of hij wandelde alweer gezond en wel rond. En het gekke was, dat hij duidelijk zijn best deed om gek te lijken. Hij deed net of hij gek was, dat kon je aan alles merken. Hij had helemaal niet door, dat iedereen hem doorhad en hij liep maar onzin uit te kramen, of hij stond zogenaamd urenlang naar een muur te staren, zoals in de boekjes. Hij was een boosaardige gnoom. Het enige wat echt aan hem was, dat was zijn broeierige kwaadaardigheid.’
Ze vertelt beeldend. Als ik me inspan, is het alsof ik in Ploerts hersenschors een beeld van het mannetje kan waarnemen. Hij lijkt een beetje op een wandelend voorwereldlijk reptiel, een soort sluwe kaaiman.
‘Ik zie hem,’ fluister ik.
Ze laat haar stem dalen. Ze is mooi. Vuur in haar ogen. En iets samenzweerderigs dat me opwindt. Ze schijnt zo precies te weten wat goed is en wat minderwaardig en ze is volkomen open. Bijna prijs ik me gelukkig haar hier te kunnen ontmoeten.
‘Hoe heet je?’ vraag ik opgewonden, maar ik heb nog zo weinig beheersing over de nieuwe stem, dat het geluid door de zaal knalt. Nu merk ik, dat er verscheidene anderen meeluisteren.
‘Noem me maar Riet. Ik hou van riet met zijn gouden pluimen en die oeroude moerasgrassen, kikkers, het ruisen. Maar waarom eet je niets?’
‘Er luisteren allerlei mensen mee,’ probeer ik te fluisteren, maar iedereen hoort het.
Ze kijkt me aan. ‘Beetje paranoïede? Natuurlijk luisteren er mensen mee. Je moet er voor zorgen dat al je woorden en daden gehoord en gezien mogen worden, vooral hier. Veel mensen zijn hier terechtgekomen door hun overgevoeligheid. Dat zijn de kwaadsten niet. De meesten lijden bovendien aan een zekere mate van helderziendheid en helderhorendheid. Er worden hier veel dingen gehoord, zonder dat ze zijn uitgesproken.’
‘Ingewikkeld.’
‘Ach, het is even wennen. Het dwingt tot eerlijkheid in je gedachtes, zelfs in je diepste gevoelens. Liegen bestaat hier niet. Daarom viel die Peligroso zo genadeloos door de mand. Ik had meteen door dat hij iets in zijn schild voerde. Hij was koud, achterdochtig en volkomen op zichzelf gericht. Al deed hij zich nog zo vriendelijk voor. Iedereen meed hem, behalve Gerard Ploert, die nooit ergens kwaad in zag. Hij liet zich alles wijsmaken.