Grapjasserij:
‘Een koekje voor het bloeden’ (12); De trein had nauwelijks een kwartier/'t station IJmuiden-Oost verlaten/of Hugo loosde zijn uraten/door het ontslotene portier.’ (78); ‘Elk dichtertje zingt/zoals het genekt is’ (102); ‘schudt uw hart af en wandel.’ (116); ‘Wij krijgen van elkander nooit genoeg,/Want dit lijkt niet op een gewone kroeg:/Hoe zou ooit het gezelschap gaan vervelen/Van kunstenaars en intellectuelen?’ (147).
Al deze fragmenten zijn natuurlijk uit hun verband gerukt, en soms maakt het verband het gedicht meer dan goed. De regel ‘en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren’ is strikt genomen kreupel taalgebruik, maar hij is afkomstig uit een van Nijhoffs mooìste sonnetten. Toch zijn bovenstaande voorbeelden over het algemeen typerend voor het peil van de gedichten als geheel.