De Revisor. Jaargang 2
(1975)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
[Geschonden existentie bij Leopold (vervolg)]door het ongrammaticale ‘onder de muur aan’ (niet eronderaan, niet ertegenaan, noch 't één, noch 't ander helemaal, maar evenmin helemaal niet), corresponderen met de onbekendheid van de identiteitsfactoren, te kennen gegeven in het lidwoord ‘een’. De identiteit is er en ontglipt ons tevens. | |
5. Impotentie en frustratie als taalkundig objekt.Onzekerheid over de existentie, over- en over-kwetsbaarheid, crisis-, angst- en eenzaamheidsgevoelens zijn evenzoveel kenmerken van de poëzie van Leopold, evenals bijvoorbeeld: machteloosheid, ambivalentie, gefrustreerde heftigheid, tederheid. Al deze ‘voorwetenschappelijke’ of ‘intuïtieve’ karakteristieken, die evenzeer op het werk als op de persoon van Leopold betrokken kunnen worden, moeten systematisch kunnen worden onderzocht op hun relatie met grammatisch-semantische elementen in het taalgebruik van Leopold. Het lijkt me in dat kader zinvol, ter illustratie hier een eigen reactie te berde te brengen. Bij mijn kennismaking met Leopolds poëzie ontstond bij mij een gevoel dat ik als volgt verwoordde: ‘Leopold moet iemand geweest zijn die bij het begroeten een slappe hand gaf.’ Dat is voor mij een onprettige sensatie. Mijn reactie hield dus een depreciatie in. Ik heb nooit gecontroleerd, of mijn gevoel in overeenstemming was met de biografische feiten. Die reactie echter is een ‘hard feit’ dat als onderwerp van een experiment kan dienen, dat kan worden uitgewerkt in interdisciplinair verband. Want uiteraard zijn hier, behalve taalkundige en literairhistorische, belangwekkende psychologische en psycho-analytische factoren aan de orde. Voor freudianen zal het aannemelijk zijn dat impotentie (maar niet alleen sexuele impotentie natuurlijk) en frustratie hier een hoofdrol moeten spelen. Ik zou voorts wel eens willen nagaan, hoe persoonlijk die afkeer is; misschien is hier wel sprake van een universeel of een aangeboren patroon. Zo eenvoudig ligt dat onderscheid niet,Ga naar eind14 maar het wordt wel voortdurend gemaakt en allicht dat men bij benadering tot een uitspraak kan komen in samenhang met dat onderscheid. Mijn taalkundige hypothese is, dat er te expliciteren semantische en syntactische verschijnselen zijn in de ‘dieptestruktuur’Ga naar eind15 van de poëzie van Leopold, die suggesties als van impotentie en frustratie bewerkstelligen. Ter illustratie van mijn bedoelingen diene het volgende. De sneeuw in ons gedicht heeft opmerkelijke overeenkomst met wat ik me voorstelde van Leopolds hand: ik zou, gewend als ik ben een stevige hand te geven, het gevoel krijgen die hand te verbrijzelen, veel te veel kracht te zetten: met minder zou ik al pijn toebrengen. Een sensatie, vergelijkbaar met wat men voelt als men een lege (dus lichte) pan optilt in de veronderstelling dat die vol (dus zwaar) is. Verwachting en intentie worden gefrustreerd. De sneeuw wordt (zie boven) ook met veel te veel kracht geraakt: sneeuw is zo kwetsbaar dat met oneindig veel minder energie al een effekt van teistering wordt bereikt. De hier gegeven vergelijking is niet meer dan een kleine introduktie tot de analyse van een betrekkelijk ondergeschikt aspekt. Onvermijdelijk blijven daarbij - waarschijnlijk belangrijkere, wie zal het zeggen? - elementen buiten beschouwing, die evenzeer de taalwetenschap aangaan. B.v. de hele kwestie van de ambiguïteit van de zinsnede ‘schrijven over dit/prachtige vlak’, die kan worden opgevat als symbool voor Leopolds schrijver- of wel dichterschap. Zij vers is nu eenmaal mede een vorm van schrijven over ‘dit prachtige vlak’. Er is in dit verband een prima redenering mogelijk, geheel strijdig met al het voorafgaande, die het mogelijk maakt Leopold te kwalificeren als aanrander. De mate van aanvechtbaarheid van al dergelijke redeneringen is afhankelijk van de explicitering van de niveaus van symbolisatie en abstractie waarop zij plaats vinden. Wat op één niveau (dus onder één gezichtspunt) waar is, kan op een ander niveau (dus onder een ander gezichtspunt) onwaar zijn. Bij mijn weten worden die niveaus nergens duidelijk onderscheiden. Ik maak graag de programmatische opmerking dat het hoog tijd wordt dat dat eens gebeurt. Mijn persoonlijke afkeer van een slappe hand en wat dies meer zij doet overigens niets af aan mijn bewondering voor iemand die onontkoombaar de hiergenoemde reakties weet op te roepen. Om maar te zwijgen van de bedreigende treurnis in Leopolds poëzie, die incidentele psycho-analytische diagnoses ver achter zich laat. Er is hier, dunkt me, sprake van scheppings daden, die, per definitie, getuigen van een buitengewone potentie, in ieder geval op het niveau van taalgebruik. | |
6. Hoe staat het met de ‘theorie’?Ik heb willen demonstreren hoe allerlei gevoelsgeladen begrippen en reakties causaal verbonden kunnen zijn met de semantiek van een ongrammaticale combinatie van slechts twee elementen, aangetroffen in een versregel. Ik neem aan dat één en |
|