De Revisor. Jaargang 2
(1975)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
[Geschonden existentie bij Leopold (vervolg)]Leopold in een sneeuw.
in overeenstemming met onze dagelijkse ervaring. In het geval van ‘een sneeuw’ is de tegenstrijdigheid impliciet en kan als volgt expliciet worden gemaakt. De notie ‘onderscheiden van alle andere sneeuw’ is gegeven in de combinatie lidwoord + substantief x. Dus weten we dat er sprake is van een eindige hoeveelheid sneeuw, en van een incidentele afhankelijke vorm. Tegelijkertijd geeft ‘een’ te kennen dat we niets weten over enige vorm of eindigheid, omdat we alleen maar de sneeuw-kenmerken kennen, die ons juist over vorm en eindigheid in het ongewisse laten. Als vanzelfsprekend ervaren we, dat een in de ruimte aanwijsbare entiteitGa naar eind13 haar wezen, identiteit, individualiteit, ontleent aan tenminste de ruimtelijke vorm, de onderlinge dimensies. Die maken de individualiteit uit, mede omdat de ingenomen ruimte niet door een andere entiteit tegelijkertijd bezet kan worden. Wij zijn gewend de dingen op deze elementaire wijze in ruimte en tijd te lokaliseren. En nu wordt ons iets gepresenteerd waarvan wij niet (geacht worden te) weten dat het in tijd en ruimte begrensd is, omdat wij uitsluitend van de noties ‘willekeurige vorm’ en ‘onbeperkte hoeveelheid’ op de hoogte zijn (‘sneeuw’). Als er in het algemeen sprake is van een in de ruimte gegeven entiteit, aangeduid door een A-substantief (‘sneeuw’, ‘zand’, etc.), dan behoort het tot onze feitelijke kennis dát er grenzen, lokaliseerbaarheid en eindigheid zijn. Gegeven dat er van een ruimtelijke, aanwijsbare entiteit sprake is, is er dus altijd meer kennis aanwezig dan in een A-substantief is besloten. Combineert men zo'n substantief met ‘een’, dan wordt die kennis ontkend. We weten plotseling niet (meer) dat die unieke sneeuw zich door lokaliseerbaarheid en afgrensbaarheid van de andere sneeuw onderscheidt. De tot nog toe geldende tautologie van de communis opinio ‘een ruimtelijke entiteit is lokaliseerbaar in tijd en ruimte’ vervalt hiermee. Met andere woorden: wij weten nu eigenlijk helemaal niet meer waaraan de dingen hun identiteit ontlenen, want als het niet noodzakelijkerwijs die lokaliseerbaarheid is, wat ter wereld is het dan wèl? Als je gedwongen wordt je dat af te vragen, wordt een existentiële vanzelfsprekendheid je ontnomen, namelijk de zekerheid over de faktoren die minimaal het wezen van een aanwijsbaar ‘individu’ uitmaken: ruimte en tijd. Niets meer of minder dan een existentiële crisis, teweeggebracht door een bepaalde ongrammaticale woordopeenvolging. | |
4. ‘Een sneeuw’ en zijn context.In ons specifieke geval is de onzekerheid over existentiefaktoren uitstekend in de context te integreren. Het individuele, gepersonifiëerde van deze sneeuw komt, behalve in ‘moe’, ook tot uitdrukking in het geschonden worden; een suggestie van aanranding bereikt ons via het feit dat ‘maagdelijke sneeuw’ vrijwel een ‘versteende uitdrukking’ is, zodat sneeuw en maagdelijkheid taalkundig geassocieerd zijn. Anderzijds is inderdaad de eenvoudige begrensbaarheid, zoals van b.v. een duidelijk sneeuwbergje of een sneeuwpop, hier uiterst wankel: de sneeuw ligt ‘onder de muur aan’; dat is een ongrammaticaliteit die een zelfstandige analyse waard is, waarbij een vergelijking met ‘onder aan de muur’ en ‘tegen de muur aan’ onontkoombaar is. ‘Onder de muur aan’ deelt het ongrijpbare, het onplaatsbare van deze sneeuw mee, die zich bevindt deels beneden naast, deels tegen de muur, men weet niet waar ‘onder...aan’ precies begint en eindigt, horizontaal buiten en verticaal tegen de muur. Het is sneeuw zoals die gevallen is in de wind, schuin oplopend, in een vervloeiende vorm, maar toch is de sneeuw een individu met een eigen soort pijn, en een kwetsbaarheid, die aan de schendwijze iets overtolligs verleent; de minste of geringste aanraking immers (van vogelpootjes b.v.!) zou al sporen achterlaten, een kleine aantasting betekenen. De personificatie, veroorzaakt door de expliciet genoemde moeheid en de impliciet gegeven notie van aanranding, correspondeert met de individualiteit, te kennen gegeven in de lidwoord + substantief-combinatie. De vervloeiende lijnen, de halfheid, veroorzaakt |
|