[Vormen van literatuurwetenschap (vervolg)]
zaken binnen de literatuurwetenschap, van belang is de analyse van de huidige onderzoekspraktijk voort te zetten. Deze onderneming is minder steriel dan sommigen misschien vrezen. Als men onze konstatering plausibel vindt, dat de literatuurwetenschap; kwa vooronderstellingen en kwa onderzoekspraktijk, aan enige kritiek kan blootstaan, dan kan beargumenteerd worden, dat het niet gek is om een zo precies mogelijk beeld te hebben van de moeilijkheden die daar spelen. Men schept dan de mogelijkheid niet zonder meer de dupe te worden van allerlei evident en niet bevraagbaar schijnende ideeën. Men komt tevens in de positie het literair-wetenschappelijke onderzoek nauwkeurig te evalueren. Vruchtbare probleemstellingen en idem aanzetten tot onderzoek zullen zo eerder onderkend en uitgewerkt worden.
Er is een groot aantal kwesties dat verduidelijkt zou moeten worden. Om een voorbeeld te noemen: de literatuurwetenschap kent vele studies over literaire technieken (point of view, flash-back, episch preteritum). Men komt niet alleen met een beschrijving van deze technieken - via de manier waarop zij zich in de taal manifesteren -, maar ook doet men uitspraken over de manier waarop deze technieken de waarneming van de tekst door de lezer sturen. Hoewel de vraag naar de houdbaarheid van deze beschrijvingen en de uitspraken over het effekt op de lezer, zeker geopperd moet worden, is het hier vooral van belang om na te gaan welke rol de lezer wordt toegedacht.
In het algemeen spekuleert men, in dit type studies, over de beleving van de lezer - sommige technieken laten hem, zo zegt men, het vertelde als fiktioneel ervaren, andere regelen de mate waarin hij zich met personen en gebeurtenissen kan identificeren, weer andere beïnvloeden de manier waarop hij verband kan leggen tussen zekere feiten die hem meegedeeld worden. Hier is kennelijk een komplexe lektuur- en tekstopvatting in het geding. Het zou verhelderend zijn om te weten op welke ideeën over taal en kommunikatie - over het overtuigen van mensen, iets begrijpelijk maken, iets preciseren - deze lektuur- en deze tekstopvatting teruggaan.
Een tak van literatuurwetenschappelijk onderzoek die de laatste tijd wat minder aandacht krijgt, is de literatuurgeschiedenis. Deze vorm van literatuurwetenschap verdient alleen al aandacht vanwege haar centrale rol bij het vormen en uitbouwen van literatuuropvattingen. Het is vermoedelijk niet onjuist te stellen dat het literatuuronderwijs - op welk niveau dan ook - historisch is gericht. Een vraag die dan rijst is: wat voor beeld wordt er in de diverse handboeken van de ontwikkeling van de literatuur gegeven? Deze vraag is natuurlijk op te splitsen in een groot aantal deelvragen, waarvan twee ons buitengewoon belangrijk lijken. De eerste vraag is die naar de faktoren die, in de handboeken over literatuurgeschiedenis, worden gepresenteerd als de (maatschappelijke of psychologische of esthetische, enz.) elementen die de literaire ontwikkeling bepalen. Het antwoord op deze vraag zal indikaties opleveren over de opvattingen waarvan bij het bedrijven van literatuurgeschiedenis wordt uitgegaan. De tweede vraag is die naar de aandacht die in literair-historische werken wordt besteed aan de poëtika's die in de loop der tijden zijn opgesteld. Blijkt er weinig aandacht voor dit punt, ten gunste van, zeg, primaire, ‘meesterlijke’ literaire teksten, dan is de kans misschien groot dat het beeld dat van de literaire ontwikkeling wordt gegeven, neerkomt op het signaleren van kleine verschuivingen - een meer of minder realistisch wordende schrijfwijze, de opkomst en het verdwijnen van bepaalde literaire genres, - binnen één vaststaand literatuurkonsept. Hierbij wordt dan stilzwijgend verondersteld, dat de literaire ontwikkeling een proces is dat een hechte kontinuïteit vertoont. Deze veronderstelling is nog nooit behoorlijk getoetst.
Een ander belangrijk literair-historisch probleem vormt het konsept ‘literaire stroming’. Globaal kunnen we zeggen, dat een verzameling teksten, op grond van zekere tekstuele of