[Beukenootje (vervolg)]
Opnieuw voelde hij zich rijk. Hij liep over de mei-aarde en had het gevoel opnieuw tot de werkelijke wereld te behoren. Hij liep als degenen die al over een week het sanatorium verlaten. Hij at aan tafel, net als iedereen.
- Misschien zou de ouwe me wel een kort verlof willen toestaan? Nondeju, wat heb ik een trek! Eet je ook wat mee? En zonder op antwoord te wachten gaf hij de ander een beschuit... - Weet je, in het vorige sanatorium, waar ze van die proeven op ratten namen, vertelde een knaap me over een onfeilbaar middel tegen tb... Je zult erom lachen, maar ik geloof erin. Je hoeft alleen maar samen te leven met een bok. Lach niet, nondeju, niet wat jij denkt, maar heel gewoon samenwonen, in dezelfde ruimte, vanzelfsprekend met tralies ertussen. Want het gaat om de lucht van die bok... je moet die lucht inademen. Snap je?
Cuculowski wist niet wat te antwoorden. Maar alleen al zijn zwijgen moest duidelijke twijfel tot uitdrukking brengen, want de kleine voegde eraan toe: - Ze zeggen dat er in Frankrijk sommige dokters zijn... om begrijpelijke redenen willen die niet dat het bekend wordt... die hun patiënten naar de bergen sturen... en ze zeggen dat zo'n verblijf samen met een bok fantastische resultaten oplevert.
Het enthousiasme van Beukenootje deed pijnlijk aan. Een kermisballonnetje waarmee een plattelandskind langs een heg met doornen loopt. Kijk toch! Kijk toch! En de Pool keek en zag dat het niets was. Maar hoe wil je diskussiëren met iemand die wonderverhalen vertelt die beginnen met ‘ze zeggen’?
- Natuurlijk... het is het proberen waard... want in de bergen... waar de lucht... En hij zweeg... Met een bok. Dat zou zelfs Koch in zijn tijd hem al uit het hoofd gepraat hebben. Met een bok naar een buitenverblijf, en die bok bestudeert de tb in je ribbenkast en bereikt daarmee ‘fantastische resultaten’. Ja, die legt voor jou de geitjes op hun rug...
Beukenootje lag nu zonder een woord te zeggen. En hij bleef liggen zonder iets te zeggen. Omdat de woorden hem plotseling te broos voorkwamen? Hij lag daar maar en dronk alleen af en toe van zijn limonade.
Tegen de verpleegster zei hij met gemaakt vrolijke stem dat hij 37'2 had. En hij bleef liggen. Zelfs het bakelieten ding met Chopin en al kon hem niet uit zijn lethargie halen.
Het liep tegen de avond. De teer bij de dakgoten, de verf van de vensterbanken, losgebrand door de zon, drongen met hun geur de kamer binnen. Elk ogenblik stapten ze uit hun bed om water te drinken, direct uit de kraan. Beukenootje piekerde over iets. Nu eens fronste hij zijn voorhoofd, dan weer keek hij naar opzij. Er zat hem iets dwars.
- Kukuloski... - en hij glimlachte gegeneerd - ...wat denk je, wanneer slapen de mensen het liefst met elkaar, in de zomer of in de winter?... Ik weet wel dat het een idiote vraag is, maar het kwam ineens bij me op... ik... je zult trouwens wel gemerkt hebben dat ik nog nooit met een meisje geslapen heb... Weet je, toen ik twaalf was, misschien al dertien... ieder jaar kwam er in de vakantie een nichtje bij ons logeren. We waren van dezelfde leeftijd. En we speelden natuurlijk. In de tuin. Achterin, helemaal aan het eind van de tuin, stonden frambozen. Een heel bosje. Ach, vruchten zaten er niet zoveel aan, maar groen en schaduw had je daar in overvloed. We gingen er vooral heen als het warm was. Je dook tussen de struiken - en weg was je. En aan de andere kant kroop je er weer uit. Je kent dat wel. In onze tuin kwam je dan precies uit bij een muur. In het begin zaten we heel dom naar ‘onze muur’ te kijken... Het was daar warmer dan waar ook. We keken naar de muur, en dan zei er een: ‘kijk, een slak!’ of ‘kijk 'ns wat 'n grote vlieg!’... of iets anders... want als we niets zeiden vonden we het gek. Maar we wisten allebei dat die woorden niets betekenden, ook al moesten we ze zeggen. Toen waren we 'n tijdje stil. Lineke bloosde, ik ook vast wel... en opeens moest ik pissen. En alsof het heel gewoon was, pis ik tegen de oude muur. En Lineke kijkt. Dan zeg ik: En jij, Lineke, moet jij niet? Ik ook, antwoordt ze en ze hurkt neer... Lach je?
- Welnee. Hoe kom je erbij?
- Toen zijn we een eindje verderop gegaan, langs de muur, we zijn gaan zitten... en we hebben bij elkaar gekeken... weet je... zoals kinderen dat doen. Want we wisten geen van beiden dat je