[Vormen van literatuurwetenschap (vervolg)]
een kalkulus probeert te geven, dat wil zeggen een abstrakt systeem van primitieve uitspraken en regels dat nieuwe uitspraken oplevert en dat empirisch geïnterpreteerd moet worden.
Door de term ‘theorie’ te gebruiken en door te zeggen dat Greimas de regelmatigheden die Propp in de struktuur van het toversprookje meende te ontdekken, op basis van een theorie probeert te verklaren, geven we wel een ietwat rooskleurig beeld van Greimas (1966). Er wordt, in dit boek, geen enkel onderscheid gemaakt tussen theorie en beschrijving, tussen kalkulus en (distributionele) analyse van een korpus taaluitingen (vergelijk Vet 1973: 197). Dit soort problemen - zie ook de uiteenzetting over de verschillende soorten ‘talen’ waarvan de semantiek zich volgens Greimas (1966: 15ff.) moet bedienen - bemoeilijkt de lektuur en vormt een obstakel voor een preciese schatting van Greimas' bedoelingen. Terwille van de leesbaarheid zullen we Greimas' uiteenzettingen zonder skepsis weergeven.
Om Greimas' ‘reduktie’ van Propps funkties te begrijpen, moeten we eerst iets zeggen over het begrip ‘elementaire betekenisstruktuur’. Zo'n struktuur bestaat uit twee minimale betekeniselementen die elkaars tegengestelde zijn. Een voorbeeld: wit/zwart, klein/groot. We gebruiken hoofdletters om aan te geven dat het hier niet om woorden (lexemen) als ‘wit’, ‘zwart’ gaat, maar om abstrakte betekeniselementen. Merk op dat de twee tegengestelde termen ook weer onder één noemer zijn te brengen: kleur voor wit/zwart, proportie voor klein/groot. Iedere term van een elementaire betekenisstruktuur kan op zijn beurt weer gekorreleerd worden met een ontkennende (‘negatieve’) term. Verder is het zo, volgens Greimas, dat op basis van elementaire betekenisstrukturen steeds andere, ook globalere, strukturen kunnen worden gevormd, waarvan de elementen elkaars tegengestelde of elkaars negatief zijn.
We zullen dit toelichten door aan te geven op welke wijze Propps funkties tot elementaire betekenisstrukturen worden gereduceerd. Greimas vertrekt van Propps suggestie dat er paren funkties zijn te onderscheiden waarbij de volgorde van de funkties er niet toe doet. Hij neemt aan dat de lijst met elkaar opvolgende funkties, die Propp opstelde, heropgezet kan worden als een lijst met paren funkties, en wel zodanig dat tussen ieder paar funkties de relatie ‘tegengesteld aan’ geldt. Er wordt bijvoorbeeld een tegenstelling gekonstateerd tussen Propps funkties opdracht en aanvaarding van de opdracht. Anders geformuleerd: Greimas (1966: 195) zegt, toegepast op dit voorbeeldje, dat tussen opdracht en aanvaarding van de opdracht een implikatie-relatie bestaat: het aanvaarden van een opdracht vooronderstelt (‘présuppose’) het bestaan van een opdracht. Hier worden de begrippen ‘implikatie’ en ‘presuppositie’ zoniet verward, dan toch oneigenlijk gebruikt.
Hoewel er tussen opdracht en aanvaarding van de opdracht de relatie van tegenstellingen bestaat, zijn beide funkties tevens onder één noemer te brengen, te weten: aangaan van het kontrakt. Greimas stelt dan dat de funkties die het negatief vormen van opdracht en aanvaarding van de opdracht respektievelijk verbod en overtreding zijn: het opleggen van een verbod aan de held is het negatief van het verlenen van een opdracht aan de held en de overtreding van het verbod is het negatief van de aanvaarding van de opdracht. verbod en overtreding zijn onderling tegengesteld: een overtreding impliceert of vooronderstelt, zou Greimas zeggen, het bestaan van een verbod. Beide funkties kunnen ook weer onder één noemer