[Vormen van literatuurwetenschap (vervolg)]
funktie werd volgens Propp alleen gedefinieerd door die welke erop volgen. De analogie maakt ook begrijpelijk waarom Propps funkties volgens Greimas afleidbaar zijn uit de semantische theorie van de laatste, waar de distributie van semantische elementen zo centraal staat.
Onze analogie brengt ons vooral op twee grote problemen die bij Propps veronderstelde werkwijze rijzen. Het eerste probleem is natuurlijk of het mogelijk is een distributionele analyse te ondernemen van uitspraken over handelingen die in de teksten van het korpus voorkomen. We vermeldden al dat Propp, in het hoofdstuk over de assimilatie, zegt dat dit inderdaad kan.
Dit nu is twijfelachtig. Het is onduidelijk welke distributierelaties er speciaal tussen handelingsuitspraken bestaan. Harris, die in later werk (bijvoorbeeld Harris 1963) distributierelaties tussen zinnen bestudeerde, levert hierover geen uitsluitsel en werk over handelingsuitspraken van mensen als Von Wright, Davidson en Nowakowska suggereert dat de onderlinge relaties tussen handelingsuitspraken niet via een distributionele, maar door een logische analyse moeten worden verhelderd.
Men zou, tenslotte, kunnen tegenwerpen dat Propps suggestie van een distributionele analyse van konkreet in de tekst voorkomende handelingsuitspraken een lapsus is, en dat alleen funkties vatbaar zijn voor een dergelijke analyse. Dit brengt ons op de tweede moeilijkheid. In Propp (1970: 154ff.) wordt het voorgestelde funktieschema op enige teksten uit het korpus toegepast. De analyses bestaan uit uitspraken à la ‘De held trekt erop uit om de prinses te bevrijden’, ‘De held laat zich bedriegen’. Deze uitspraken worden gevolgd door het symbool van de funktie die zij representeren. De uitspraken komen van Propp en zijn bedoeld als beschrijving van verhaalssegmenten. ‘De held laat zich bedriegen’ kan de beschrijving zijn van een willekeurig aantal in de tekst voorkomende zinnen. Op welke gronden gelden deze uitspraken nu als funkties? Volgens Propps stelregel: op grond van hun distributionele relaties. Het gaat er dan niet om, zoals bij Harris, distributionele relaties te leggen tussen konkreet in het korpus voorkomende elementen, maar tussen beschrijvende uitspraken van de onderzoeker. Er vindt geen klassifikatie meer plaats van waargenomen elementen op grond van hun distributionele relaties; er vindt een willekeurige klassifikatie plaats: verhaalssegmenten krijgen bepaalde uitspraken (funkties) toegekend, en tussen de gepresenteerde funkties gelden distributionele relaties waardoor deze funkties gedefinieerd worden!