| |
| |
| |
[Nummer 2]
Peter Handke
De geborgenheid onder het schedeldak
(Toespraak bij de aanvaarding van de Büchnerprijs van de Akademie voor Taal en Letteren te Darmstadt)
Hoe wordt men een politiek geëngageerd mens! Het donker is op dit moment weer donkerder dan twee maanden geleden, de vloer van de ruimte waarin men zich bevindt loopt schuin af. Nee, geen ‘O, ja...’ - het gaat niet alleen om een ziekelijke uitwas van het bewustzijn: toen ik een waterpas op de vloer legde gleed de luchtbel daarin uit het midden weg, de vloer was inderdaad scheef. Ook de kookplaat in de keuken helt zozeer af dat de olie in de pan meteen in één richting samenvloeit. Oplichters, bedriegers! dacht ik en bedoelde de bouwfirma. De reclamatiebrief, waarop ik nooit antwoord krijg, begin ik altijd met ‘Zeer geachte heren...’ en breng hun met voorkomende tact mijn bezwaren onder het oog, in de mening dat dat bij een vreedzame schikking pas geeft. Eén keer schreef ik over ‘mijn advocaat’ en gooide de brief weg toen ik me voorstelde hoe de heren daarom zouden grijnzen. Ik heb geen advocaat. Het donker van nu is opnieuw de duisternis uit de kinderjaren. Men zit alleen in een ruimte, zelf is men in veiligheid, maar degene waarvan men het meeste houdt ontbreekt nog. Jullie worden moe van angst, en deze moeheid is een diepe, sprakeloze smart. Niet langer het met een opgeluchte schok ontwaken uit een gedachtenvlucht; zware en overal verstijfde gedachteloosheid.
| |
Kant en klare beelden voor mijn ogen
Deze moeheid is niet de gewone moeheid, hij is een vorm van pijn, het zijn de pijnen van de angst. Iemand vertelde dat hij als hij van de zaak thuiskomt direkt de t.v. moet aanzetten om niet onmiddellijk in slaap te vallen. Twee maanden geleden geloofde ik nog dat ik de t.v. niet meer nodig had, maar nu schakel ik hem vaak weer in zogauw het donker wordt. Met de kant en klare beelden voor mijn ogen, de kunstmatige stemmen in mijn oren, denk ik net als Anzengruber's steenklopper Hans als hij in het weiland ligt: ‘Mij kan niets meer overkomen!’ Het journaal begint sinds een paar weken een halfuur eerder; dat is er de oorzaak van dat de kinderen vroeger moeten gaan slapen. ‘Ik krijg ze nu een halfuur vroeger naar bed’, vertelde iemand. In de straten hoort men de kinderen van Duitsland lachen als Ernie uit de Sesamstraat. Waarom is het zo zonderling om een in alle bijzonderheden politiek bestaan te leiden? ‘Ga eens naar Darmstadt en zie hoe de heren zich daar op jullie kosten amuseren en vertel daarna jullie hongerende vrouwen en kinderen dat hun brood in vreemde magen heerlijk is gevallen...’ Dat kan men als een citaat uit het verleden opduiken, maar als men het nu zelf zou zeggen zou dat de heren alleen maar eens te meer doen grijnslachen.
| |
Wat is politiek denken.?
Ik zat voor de t.v. en probeerde iets te denken, maar het waren alleen onuitsprekelijke woorden zonder samenhang die met mijn schedeldak in botsing kwamen. Toen ik Nixon zag dacht ik: ‘Gangster!’; toen ik de Chileense generaals zag dacht ik: ‘Bandieten!’ Tegelijk klonk het mij als iemand dat uitsprak lachwekkend in de oren. Aan de andere kant waren de kommentaren die ik las alleen maar andere versies van de ‘Zeer geachte heren’-frase. onder gevaar voor overdrijving had ik het volgende kunnen zeggen: ‘Oplichters! Bandieten! Moordenaars!’ Dat zou ik ook gemeend hebben. Al het andere behoorde toen al tot de fiktie van het kompromis. Ik zei niets. Maar plotseling vond ik hen die het toch wél uitspraken niet meer lachwekkend: zij spraken hun sprakeloosheid uit, ik verzweeg haar. En toen sprak het vanzelf: ja, Nixon is een gangster, de Chileense generaals zijn bandieten, de Portugese soldaten van Wiriyamoe in Mozambique zijn moordenaars. Jij, aannemer, bent een oplichter. Dat is niet subtiel? Subtiel formuleert de Frankfurter Allgemeine: ‘Bij urenlang observeren van Allende's gelaatsuitdrukkingen liet zijn karakter zich daaruit als onhelder en dus dubieus aflezen.’
Wat is politiek denken? Politieke aktiviteiten heb ik altijd alleen maar gevolgd zoals ik sportreportages volgde; ontsteld voelde ik me telkens pas op het moment dat de politiek bloedig werd. En vanouds voelde ik mij solidair met de slachtoffers: bij aanblik van de slachtoffers zag ik mijn vroegere partijkiezen voor een ideologie alleen nog als een sportief duimopsteken. Ook dat kan ideologisch zijn, zegt men. Om onderscheid te kunnen maken tussen slachtoffers en slachtoffers zou ik een dialektische sprong moeten kunnen maken. Ik begrijp
| |
| |
hoe vernuftig die sprong wel niet is en in iedere diskussie voer ik hem ook uit, maar zodra de slachtoffers een fysieke gedaante annemen maak ik hem ongedaan. Dat is de reden waarom ik tot nu toe niet in staat ben een in alle details politiek bestaan te leiden. Er is een dialektiek die niets anders is dan immorele routine.
Zolang ik me kan herinneren heb ik een afkeer van macht gehad, en deze afkeer is niet iets moreels, hij is ingeschapen, een eigenschap van iedere lichaamscel afzonderlijk. Vele jaren geleden werd ik door een leraar met de strijkstok geslagen, en nu zou ik willen opspringen om zijn stok doormidden te breken. Eens, in het internaat, toen ik aan de beurt was om vóór te bidden en ik, hoewel ik een heet hoofd kreeg van inspanning, te zacht bad voor de grote zaal en de geestelijke opziener daarop brulde dat ik harder moest bidden, onderbrak ik echter het gebed, liep naar de opziener toe en deelde hem mijn nadrukkelijke wens mede van zijn ruwheid verschoond te blijven. Maar waarom zweeg ik dan, toen ik jaren later goedgekeurd werd voor dienst bij de gewapende troepen en de officier ons bij de inspektie met veel suggestieve opeenhopingen van klinkers en medeklinkers de wind beschreef die door de trotse rijen der soldatengraven giert? Dat wekte toen moordlust in mij op, en die heb ik nu nog, zeer geachte heer...
| |
Begrippen zijn het eerste het slechtste
Er is dus een onderscheid mogelijk: wat mij onbekwaam maakt voor een politieke existentie en wat mijn onwil daartoe bepaalt, is niet de afkeer van geweld maar de afkeer van macht; pas de macht verleent het geweld het aanzien van het rationele doordat zij over de middelen beschikt om het te ritualiseren. Mijn weerzin tegen het uitgekookt redenerende geweld van de macht is onoverwinnelijk; tot op heden ervaar ik bijna allen die machtig zijn als vormloos en doods. En van dit gevoel kan men door geen enkele dialektiek bevrijd worden. Vele jaren geleden bekeek ik een van de inmiddels gemeengoed geworden concentratiekampfoto's: iemand met kaalgeschoren hoofd, grote ogen en holle wangen zat daar op een hoop aarde op de voorgrond; ik bekeek de foto nog eens, nieuwgierig maar zonder herinnering; deze gefotografeerde mens was tot een verwisselbaar symbool vervluchtigd. Plotseling merkte ik zijn voeten op: zij waren met de tenen tegenover elkaar geplaatst, zoals soms bij kinderen, en nu kreeg het beeld diepte en voelde ik bij het zien van deze voeten de zware moeheid die een verschijningsvorm is van de angst. Is dat een politieke ervaring? Stellig vormt de aanblik van deze op elkaar wijzende voeten door de jaren heen de bezieling van mijn afschuw en woede, tot in mijn dromen, en door mijn dromen heen weer naar buiten, en stelt hij mij bovendien tot waarnemingen in staat waarvoor ik via de normale begrippen, die de wereld van de fenomenen altijd op een eindpunt willen vastleggen, blind zou zijn gebleven. Ik ben overtuigd van de begripsontbindende en daardoor voor de toekomst wezenlijk belangrijke kracht van het poëtische denken. Thomas Bernard
zei dat hij zodra er bij hem tijdens het schrijven ook maar de eerste aanzet van een verhaal aan de horizon opdook, die neer zou schieten. Ik antwoord daarop: zodra bij het schrijven ook maar de eerste aanzet van een begrip opduikt, wijk ik - als ik dat nog kan - uit naar een andere richting, naar een ander landschap, waar nog geen vergemakkelijkingen en totaliteitspretenties via begrippen bestaan. Want die bieden zich immers, bij iedere schrijvende beweging, aan als het eerste het slechtste; als men moe is laat men hen staan; zij zijn het ogenschijnlijk moeilijke, dat gemakkelijk te fabriceren is.
| |
Bijna met een gevoel van welbehagen
Een paar dagen geleden liep ik door Frankfurt. Een trieste zaterdagmiddag in die straten waardoor men vanuit het centrum naar de voorsteden rijdt, geen centrum meer maar ook nog geen eigen stadsdeel, woonwijk noch handelswijk, een paar verlaten schijnenende kantoren, een lege lunchroom met een pompeuze naam, het niemandsland in de grote steden. Met ingespannen blik keek ik rond en voelde mij uitgedaagd om in alle fenomenen tekens te zoeken. In het raam van een parterrewoning stonden twee grote, gevlekte honden. Uit een huis wierp een oudere vrouw een regenjas van waterdichte zijde naar een oude man die beneden op straat stond. Toen kwam ik langs een deurplaat met veel namen en dacht plotse- | |
| |
ling: ‘Grappig, die hebben allemaal namen, die heten inderdaad allemaal zus of zo!’ Op een dergelijke middag zat ik in een Hessisch dorp als enige in het dorpscafé, dat de achterkamer van een kruidenierswinkel was, mijn handen plakten aan het plastic tafelkleed en ik las in een Hör zu van een paar maanden oud. Net als in de achterkamer van de kruidenierszaak in het Hessische dorp werd ik ook in die Frankfurtse straat de existentie van anderen gewaar aan mijzelf, maar vooral als toneelspeler die hen verpersoonlijkte, huiverend en toch bijna met een gevoel van welbehagen.
| |
De ellende onder het schedelgewelf
Opeens viel mij tijdens mijn begerige waarnemingen iets op: de innerlijke lichaamservaring dat mijn schedeldak zich over mij heen welfde en mij voor alle blikken afschermde. En onder het massieve schedelgewelf liet ik in een bijna intieme afwezigheid de algemene ellende op mij inwerken. Toen ik dat opmerkte bedacht ik dat men om dit tafereel te verstoren onmiddellijk geweld zou moeten toepassen; maar dat was maar één van de vele ireëele gedachten waar ik mee speelde. ‘De sterrenhemel in oktober’, stond onlangs in de krant. En toen ik in de supermarkt de met poedersuiker overdekte en met dunne goudpapieren koordjes omwikkelde kerststollen zag, gruwde ik van de voorstelling hoe straks boven de straten onvermijdelijk weer de kerststerren zouden hangen. Langs de Autobahn van Duisburg naar Dusseldorf zag ik jaren geleden 's nachts altijd een blauw bord oplichten: Dr. Johnson's handcreme. 's Morgens poets ik mijn tanden met Dr. Best's tandenborstel, mijn haar was ik met Dr. Dralles' shampoo, met Dr. Scholl's likdoornpleisters probeerde ik eens een wrat weg te krijgen. Verenigt geest en politiek, aldus een banderolle om het verzameld werk van Carlo Schmidt. Een op de drie Duitsers heeft een rekening bij de postspaarbank, een op de tien een levensverzekering bij de Hamburg-Mannheimer, een op de duizend pleegt zelfmoord. Het Melitta-vuilniszakkenpakket levert twintig vuilniszakken, het Melitta vrieskussenpakket bevat vijfendertig vrieskussens, het Melitta verfrissingspakket bevat veertig verfrissingsbuiltjes. Welk een veelvuldigheid der fenomenen!
| |
Hoe wordt men een poëtisch mens?
Nog steeds te weinig contradicties... In zijn Werkjournaal schreef Brecht op 31 augustus 1944: ‘Op momenten van verwarring valt het gevoel in haar komponenten uiteen zoals een dodelijk getroffen rijk in staten uit elkaar valt. Hun onderlinge relaties worden vernietigd (opeens wordt duidelijk hoezeer het geheel uit verschillende gedeelten bestaat), alleen de betekenis die zij voor zichzelf hebben blijft hun over, dat is een nietige betekenis, het komt voor dat ik zeer plotseling in zaken als muziek of ook politiek geen betekenis meer kan zien, de intiemste vrienden of verwanten als vreemden zie, enz. Gezondheid bestaat uit evenwicht.’ Wat Brecht hier, uit een bekrompen angst voor de zinloosheid, gispt als ziekte en verwarring is niets anders dan het in de hoop gefundeerde poëtische denken, dat de wereld altijd weer opnieuw laat beginnen wanneer ik er in mijn verstoktheid al van uitging dat zij definitief was, en het is ook de basis van het zelfbewustzijn waarmee ik schrijf. Hoe wordt men een poëtisch mens? Op alle vragen, ook op deze, laat zich het fraaie, rake antwoord geven: dat is een lang verhaal. Als ik iemand gevoelsmatige solidariteit, sociale bewustheid, vriendschap en geduld wil bijbrengen stoot ik hem niet af met laat-westerse logica, maar probeer hem te vertellen hoe het ooit met mijzelf zo ging, dat wil zeggen, ik probeer mij te herinneren.
Laat U mij daarom van deze korte krachtsinspanning naar de lange verhalen terugkeren. De Duitse Akademie voor Taal en Letteren, de stad Darmstadt en de provincie Hessen dank ik voor de toekenning van de Büchnerprijs en de daaraan verbonden geldsom. En Georg Büchner ben ik grotere dankbaarheid verschuldigd.
(Vert. T. Graftdijk)
|
|