Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1995 (nrs. 69-72)
(1995)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
John Arbuthnot, Alexander Pope, Jonathan Swift, Thomas Parnell, John Gay, Robert Harley
| |
[pagina 163]
| |
liep heen en weer, terwijl hij verontwaardigd met zijn ketenen rammelde. Met oneindig groot genoegen luisterde Martin naar de geschiedenis van verscheidene monsters, die hem op hoffelijke wijze werd geopenbaard door een persoon met een ernstig en oprecht voorkomen, wiens openhartig gedrag en snelle antwoorden verrieden dat hij uitgebreid met uiteenlopende naties in gesprek was geweest en verre regionen had bereisd. Door hem kwam Martin te weten dat de leeuw was bejaagd in de heuvels van Libanon, door de Basha van Jerusalem. De egel kwam uit het Abessijnse koninkrijk van Prester JohnGa naar eind8. en de Manteger was een regelrechte afstammeling van de gevierde Hanniman de GeweldigeGa naar eind9.. ‘Meneer,’ zei de heer Randall (want dat was de naam van de eigenaar van het theater), ‘in de hele wereld vindt U geen gelijke aan elk van deze wonderen. Twee keer zeilde ik de globe rond, deze voeten hebben de meest afgelegen en barbaarse naties doorlopen en ik kan met goed geweten volhouden dat alle woestijnen in de vier kwartieren van de wereld samen niet zo'n complete set dieren kunnen leveren als wat U tussen deze muren vindt.’ ‘Vriend,’ antwoordde Martin. ‘Boud is uw uitspraak en prachtig is de kennis van de reiziger. Maar hebt U Uzelf onder de ScythischeGa naar eind10. kannibalen gewaagd, of tussen de wildemannen van AbarimonGa naar eind11. die met hun voeten achterwaarts lopen? Hebt U ooit de SciapodenGa naar eind12. gezien, zo geheten omdat als ze op hun rug liggen, ze zich tegen het zonlicht beschermen door de schaduw van hun voetzolen? Kunt U mij een troglodiete voetknecht voortoveren, die een ree in volle vaart kan inhalen? Hebt U ooit een blik opgevangen van die Illyrische jongedamesGa naar eind13. die twee blikken in één oog hebben, giftig voor volwassen mannen? Hebt U ooit de gigantische Ethiopiër opgemeten die meer dan acht ellen lang is, of de anderhalve voet hoge Pigmee? Hebt U wel eens een van de cynocephaliGa naar eind14. gezien, die de kop en de stem van een hond hebben en wier melk het enige middel is tegen de tering?’ ‘Meneer,’ antwoordde de heer Randall, ‘ik heb ze allemaal gezien, op mijn woord van eer, en nog veel meer, ze staan in mijn dagboek beschreven. Wat Uw hondekoppen betreft: wat U hier ziet is niets anders. Het was in de natuur de wildste, maar getemd de tamste Manteger van de gehele wereld.’ ‘Het woord Manteger,’ zei Martin, ‘is een verbastering van het “Manti-chora” van de OudenGa naar eind15., het gruwelijkste dier dat ooit op aarde rondliep. Het had een stekel van een el lang bovenop en kon een hele rij gewapende mannen in één keer uitschakelen door zijn vergiftigde pijlen verscheidene mijlen in het rond te slingeren. Kunt U mij informeren of de beren in Macedonië grommen?Ga naar eind16. Kunt U me een getuigschrift leveren waarin staat dat de leeuwen in Afrika bang zijn voor vrouwengekijf? Hebt U ooit de | |
[pagina 164]
| |
schrandere hyena de stem van een herder horen imiteren, of het braken van een mens om de honden bijeen te lokken, of zelfs een herder bij zijn eigen naam horen aanspreken? Uw krokodil is wat klein uitgevallen, maar U had de vogel trochilos óók moeten meebrengen, die zijn tanden na het eten schoonpikt, waardoor het malle beest zo blij wordt, dat hij wijd genoeg gaapt om de deur open te zetten voor zijn doodsvijand, de ichneumon.Ga naar eind17. Uw moderne struisvogels lijken leeuweriken, vergeleken bij die van de Ouden, die even groot waren als een ruiter te paard. Helaas hebben we de kuise vogelsoort porphyrionGa naar eind18. verloren! De hele soort werd uitgeroeid door vrouwen, omdat die vogel het kon ruiken als ze overspel hadden gepleegd. Ook de merops is nergens meer te vinden, de enige vogel die achterwaarts kon vliegenGa naar eind19.. Zeg, kunt U me vertellen welk Grieks dialect wordt gesproken door de vogels op het eiland van DiomedesGa naar eind20.? Want het is slechts van hen, dat we we de echte uitspraak van die oude taal kunnen leren.’
De heer Randall gaf geen bevredigend antwoord op al deze vragen, maar sprak voornamelijk over moderne uitwassen en scheen zijn toespraak het liefst tot onderdelen van zijn eigen collectie te beperken, waarbij hij elk dier aanwees met zijn stok. Nadat Martin zijn nieuwgierigheid hier bevredigd had, werd hij naar een ander kabinet gevoerd. Bij de deur verscheen een negerprins. Zijn kledij getuigde van zijn koningsbloed: zijn hoofd was gekroond met een struisvogelveer, zijn zwarte voeten en benen waren omvlochten met purper en goud, bespikkeld met de diamanten van CornwallGa naar eind21. en de edelstenen uit Bristo1Ga naar eind22.. Hoewel zijn postuur uiterst nederig was, gedroeg hij zich met een grandeur die alle tekenen verried van hoge geboorte en edele opvoeding. Hij was gezeten op het kleinste rijpaard in het universum, een merrie wier schoonheid alle kleurige lintjes die haar manen versierden en door haar staart waren gevlochten, volstrekt niet behoefde. Opnieuw klonk de kristallen klaroen en na verschillende hoffelijke woorden tussen de zwarte prins en Martin, liep onze jeugdige filosoof naar het midden van het kabinet, om daar zijn ogen te laven aan de mooiste curiositeit der natuur. Plotseling kwamen via een andere deur de twee Boheemse zusters binnen, wier voortplantingsorganen zo nauw verbonden waren, dat natuur met fortuin leek te hebben afgesproken dat hun levens eeuwig parallel zouden blijven lopen. De zon had twee keer achtmaal zijn jaarlijkse loop voltooid sinds hun moeder hen met dubbele pijn ter wereld had gebracht. Lindamira's ogen waren levendig blauw, Indamora's zwart en doordringend. Lindamira's wangen konden wedijveren met de blos van de ochtend, in Indamira won de lelie het van de roos. Lindamira's lokken waren van het blekere goud, | |
[pagina 165]
| |
terwijl de krullen van Indamora zwart en glimmend waren als ravenveref.
Hoe groot de kracht van de liefde in een mensenborst! Vergeefs neemt de wijze toevlucht tot zijn rede, als de bestreken pijlpunt zijn hart raakt en het heerlijke gif door zijn aderen wordt gemengd. Maar hoe gewelddadig, hoe overweldigend moet die passie wel niet zijn, wil niet slechts het vuur van de jeugd worden gewekt, maar ook de onlesbare nieuwsgierigheid van een filosoof! Want hoezeer Martin ook verliefd was op haar als mooie vrouw, veel groter was zijn bekoring voor haar als uitwas. Mag het een wonder heten dat zijn edele geest, reeds gehumaniseerd door een beschaafde opvoeding, geoefend zich geen enkele minder sterke indruk te laten ontgaan en nu ontstoken bij het zicht op de schoonheden zo kwistig voor zijn oog uitgestald, mag het een wonder heten dat hij geen weerstand wist te bieden aan zo'n heerlijk gevoel en aan zo'n liefelijk fenomeen? Martin, die echte liefde door zich heen voelde gaan, bloosde omdat het voorwerp van zijn vuur zo openlijk voor het oog van 't algemeen te kijk werd gezet. En hoewel hij toestemming had gekregen haar geheimste charmes te aanschouwen, was zijn gevoel van rechtschapenheid zo groot dat hij tot uiterste schuchterheid verviel: bij het eerste gesprek maakte hij geen melding van zijn liefde. In gedachten keerde hij terug naar huis, gooide zich op de bank en bracht de nare uren van de nacht door in de grootst denkbare onrust. De roestige blaker bood een flakkerend lichtje, waarbij hij de tedere regels van Ovidius herlas, maar helaas: diens remedie tegen de liefdeGa naar eind23. verhielp niets aan de vurige verlangens van onze ongelukkige liefhebber. Hij sloeg het verliefde boekdeel dicht, zuchtte, en terwijl hij zijn ogen langs de boeken liet weiden die zijn kamer versierden, barstte hij uit in deze pathetische toespraak: ‘O Gij, geesten der Antieken, die immer leven in die heilige bladen! Waarom onthul ik U mijn schande? Maar waarom zou ik de nobele passie der liefde neerhalen en haar schande noemen? Uw helden hebben haar gevoeld, Uw dichters en oratoren hebben haar geprezen. Was ik bekoord door een of ander aanvallig maagdje, was ik geslagen door ordinaire schoonheid, het glanzen van een oog, of de kleur op een wang, dan zou ik met reden blozen voor Uw aangezicht, geleerde onderzoekers der natuur, edele Plinius, Aelianus en Aldrovandus! Maar nu kunt U geen bezwaar hebben, want het is geen brooddronken passie, maar opgewekt door zo'n eenmalige verschijning en zo'n flakkerend vuur dat zij zowel in het gestrenge oog van een filosoof als zelfs in de krenterigheid van een ouderlijke blik goedkeuring verdient, omdat zij die haar teweegbrengt enkel bij het tonen van haar persoon een uiterst breed fortuin belooft. Hemel! Hoe dom is de mensheid dat zij de naam “uitwas” toekent aan wat slechts va- | |
[pagina 166]
| |
riatie van schoonheid is, en een overvloed van de gulle natuur? Als er schoonheden in één gezicht, één mond, één lichaam zijn, als er schoonheden in twee ogen, twee borsten, twee oren zijn, zijn ze dan niet allemaal dubbel mooi in het voorwerp van mijn liefde? En àls ze blootstaat aan de blikken van het grauw en gevolgd wordt door de dommen en onwetenden, lijkt ze daarin niet op de grootste prinsen en de grootste schoonheden? Met dit verschil dat haar bewonderaars talrijker zijn en deze langer in hun bewondering volharden.’
Op deze manier werd die melancholische nacht door hem weggezucht. Maar zogauw AuroraGa naar eind24. met een vurige blos op haar wangen (in het besef dat ze net uit de armen van TithonGa naar eind25. was opgestaan) door de purperen poorten van het Oosten ging, stond Martin op. Hij stond op inderdaad, maar de compagnon van zijn sluimer, zijn melancholie, was eveneens wakker geworden en stond met hem op. Het was de eerste dag dat hij zichzelf vermaakte met de opzichtige versierselen van het lichaam en hij met stil genoegen zijn gezicht bestudeerde, en de symmetrie van zijn leden met een vergrootglas onderzocht. Nu zijn eenzaam onderkomen verlatend, wandelde hij regelrecht naar de muren die het object van zijn verlangen omsloten. Het is bekend dat nieuwsgierigen nooit voor een uur of elf, twaalf de stad in gaan om hun dorst naar kennis te lessen. Op dezelfde wijze is de ochtend immer de tijd van rust geweest voor die dieren, die (verlokt door de misleidende mens) gedwongen zijn hun wouden en wildernissen te verlaten voor stedelijke tenten of huurkamers voor het bedrag van vier shillings per week. Vandaar dat Martin op dit vroege uur noch door het geluid van de trompet werd begroet, noch vergast op de aanblik van zijn geliefde. Hij wandelde slechts met gevouwen armen voor de deur heen en weer, van vijf tot elf, met lage stem een melancholisch wijsje neuriënd. Bij het geluid van de klaroen sprong zijn hart op van vreugde en een tweede kwartje verschafte hem voor de tweede keer toegang tot haar vertrek. Ook deze dag liet hij zijn liefde slechts in de taal van zijn ogen spreken, maar helaas, die taal wordt alleen begrepen door hen die liefhebben en Lindamira bleef nog steeds ongevoelig voor zijn passie.
De heer Randall verbaasde zich intussen hogelijk dat deze heer elke dag terug leek te komen om de wonderen van dezelfde show te zien. Hij was niet minder oplettend dan de chaperonne van een rijke maagd en begon te vermoeden dat Martin van plan was de dames te schaken. Hij vaardigde dienovereenkomstig strenge orders uit onze liefhebber onder geen enkel beding toe te laten. Wat een kwelling als de liefdeskoorts raast! Martin moest nu zijn toevlucht nemen tot een list en kocht de dwerg om die de | |
[pagina 167]
| |
deuren van de showroom bewaakte (wat vaak zelfs hermelijnen mantels en purperen tabberds niet kunnen weerstaan), opdat deze zijn verliefdheid zou bevorderen. De dwerg beloofde dat hij diezelfde avond een brief aan Lindamira zou geven als Martin hem deze zou brengen in de vertrekken naast die van de curiositeiten, als het eenmaal veilig donker was. Martin, dolgelukkig, haastte zich naar huis en componeerde, na alle auteurs op liefde te hebben nageslagen, zijn billet-doux om dat op de afgesproken tijd aan de handen van zijn confident toe te vertrouwen. Zachtjes sloop hij de trappen op, naderde de deur en klopte zachtjes, waarop plotseling een kleine hand door een gat onder in de deur werd gestoken en enkele onverstaanbare klanken werden voortgebracht. Martin hield dit voor het teken, gaf zijn epistel, en trok zich ongezien terug. Hij was nauwelijks het huis uit, of de heer Randall kwam binnen en keek nog even (zoals gebruikelijk voor het slapen gaan) of alles veilig was in de show-kamer. Bij zijn binnenkomst zag hij zijn aap ingespannen bezig de zegellak in stukjes van een brief te plukken, die hij gefascineerd om en om draaide. De heer Randall zag er geen been in de erecode te breken en in de geheimen van zijn familie te neuzen, nam het dier de brief af en las het volgende: Aan de lieflijkste Lindamira De dwerg kwam binnen toen Randall nog aan het lezen was, zag dat zijn meester aangedaan was, viel onmiddellijk op de knieën en biechtte de | |
[pagina 168]
| |
hele affaire op. De heer Randall, uit op wraak, zei tegen de dwerg dat hij zich naar Martins huis moest haasten om hem te vertellen dat Lindamira de brief met innig genoegen had gelezen en dat hij zou helpen aan Randall te ontsnappen. Martin was overgelukkig met het nieuws en vloog als op de vleugelen der liefde derwaarts. De perfide dwerg voerde hem de trappen op, opende de deur en zei hem naar binnen te gaan. Hoe blij was Martin op dat moment, die aan niets dacht dan in de zachte armen van zijn geliefde te vallen! Maar zie, plotseling werd zijn blik gevangen door twee gloeiende vuurballen die op de verschrikkelijkste manier heen en weer rolden. Onmiddellijk drong een angstjagend sissen en fluiten in zijn oren, de vuurballen dwongen hem te naderen en het geluid verdubbelde. Onze filosoof, koen en beslist dankzij de liefde, waagde zich nader, toen hem ineens iets hard in de keel kneep en meteen hierna scherpe messen in zijn wang sneden, zodat het bloed van zijn kin drupte. Driemaal probeerde Martin zich los te maken, maar ijdel waren al zijn pogingen. Tot hij ten slotte, om zijn leven te redden, gedwongen werd zijn plan te verlaten en het huis op deed schrikken door ‘Moord! Moord!’ te schreeuwen. De kamer van de Boheemse schoonheden was het naburige vertrek, zij waren de eersten die zijn nood kwamen bijlichten. Martin, onder het bloed en met de vurigste Plinius-kat (die de heer Randall kwaadaardigerwijs op hem had losgelaten) in zijn kin vastgebeten, vergat zijn ellende bij de aanblik van Lindamira op slag. ‘Ach mijn lief!,’ riep hij. ‘Hoe gelijk is Uw lot aan dat van ThisbeGa naar eind27., die door een ogenblik te lang te dralen haar ellendige geliefde door een wild beest in stukken gescheurd vond!’ De geschrokken jongedames schreeuwden luid, de heer Randall rende binnen met zijn hele gevolg, en elke beschikbare hand probeerde nu Martins onderkaak uit de tanden van dat razende ondier te bevrijden. Maar de dame, wier hart brak bij zo'n zielig tafereel, was zo ijverig in deze dienst, dat de Pliniuskat, uitgedaagd door haar goedbedoelde hulpvaardigheid, op haar sprong, drie van haar handen verwondde en beide neuzen, in zo'n barbaarse graad dat ze drie weken lang niet kon worden tentoongesteld. De edele liefhebber, meer gewond door de aanblik van haar verwondingen dan door alle schrammen die hij zelf had opgelopen, viel het monster opnieuw aan met de grootste ondernemingszucht en redde zijn gemangelde geliefde. Martin nam daarop een van haar handen en drukte deze zacht. Toen liet hij haar los, liep naar de deur en zei met zijn blik strak op haar gericht, op zachte, tedere toon: ‘Kijk, dit heb ik allemaal voor U doorstaan.’ Zo, en zo bescheiden, was de eerste liefdesverklaring van onze jeugdige filosoof. Ze werd niet onwelwillend ontvangen door de simpele, onschuldige Lindamira. Ze had tot nog toe eerder verwondering gewekt dan | |
[pagina 169]
| |
passie en derhalve nauwelijks met de zoete klachten van adorerende liefdesslaven kennisgemaakt. De enige, onvolkomen uitingen van die tedere taal had ze uit de mond van de zwarte prins en de dwerg vernomen.
Ondanks dit onfortuinlijke begin gaf Martin de moed niet op. Zijn brieven werden niet meer onderschept, Lindamira las ze en gedroeg zich als andere hoffelijke dames bij dergelijke amoureuze testimonia, ze schreef de meest veelbelovende antwoorden, kortom: ze was in zoverre veroverd dat ze besloot niet langer als publieke schoonheid naar zich te laten staren, maar zich van de wereld terug te trekken teneinde een deugdzame geliefde te worden. Het lot had het echter zo beschikt, dat Martin niet verliefder was op Lindamira, dan Indamora op Martin. De laatste, jaloers dat haar zuster het grootste deel in deze verovering opeiste, was boos dat er niet een gelijke toenadering te harer attentie was gepoogd. Ze treiterde Lindamira zo over dit onderwerp, dat deze beloofde Martin nooit meer te zien. Maar nu haar onvoorzichtig beleid haar had beroofd van de aanblik van haar geliefde, werd Indamora opnieuw de ongelukkigste aller vrouwen. Schaamte gebood haar echter die gevoelens voor haar zuster te verbergen. Laat de lezer zelf beoordelen hoe ongelukkig deze nymf moet zijn, aan wie zelfs de universele opluchting van een eenzame verzuchting niet was vergund. Hoe dan ook, dacht ze, zonder het aan een kabbelend beekje of een verlaten grot kwijt te kunnen: ‘Arme Indamora! Als Lindamira Martin nooit meer mag zien, zal Martin ook nooit het licht in jouw ogen worden. Maar waarom zeg ik “arme”, als jouw rivale je geliefde immers nooit alleen kan bezitten? De pijn die anderen hebben als ze alleen zijn, vanuit de gedachte aan het plezier dat hun rivales hebben, kan in jouw borst nooit doordringen. Noch kunnen ze je vernietigen door je getuige te laten zijn van hun liefkozingen, zonder jouw tegelijkertijd een deel af te staan. Verander dus je houding Indamora! Jouw jaloezie moet een nieuwe en ongehoorde nieuwe rol spelen, door het belang van je rivale te bevorderen als de enige weg naar genot met je geliefde.’ Vanaf dat moment probeerde ze alles uit om haar zusters verliefdheid aan te wakkeren. En zo ontstond in deze drie geliefden een wonderlijke samenvoeging van gevoelens en personen. De liefde had zich verzoend met haar doodsvijanden: met filosofie in Martin en jaloezie in Indamora.
Nu floreerde de liefde van Martin. Dit voorspoedige succes liet nauwelijks iets te wensen over. Het huwelijk werd overeengekomen, de dag waarop vastgesteld. Zondag was de dag, de afwezigheid van meneer Randall zou helpen: hij zocht dan steevast de frisse lucht in de velden op. De | |
[pagina 170]
| |
sleutel van de deur nam hij altijd mee. Crambe stond in de buurt klaar met een touwladder, deze werd vastgehaakt en het teken aan het raam werd gegeven. Lindamira spoedde zich op dit liefdesalarm naar het venster, maar verzeilde in een volgende ramp. Toen ze uit het raam wilde klimmen, kwam ze halverwege - haar gewicht aan de ene kant, dat van Indamora aan de andere - klem te zitten in de sponning. Lindamira hing met haar rokken tot de navel opgestroopt buiten, Indamora in niet minder onzedige positie aan de binnenkant. De manteger, die vanwege zijn tamheid vrij in huis mocht rondlopen, werd zo opgewonden door de aanblik, dat hij zich als een barbaarse schender op haar stortte. Indamora riep luid om hulp. De lustige aap, van onze dubbele LucretiaGa naar eind28. verdreven, vluchtte de kamer in, vervolgd door de koene en verontwaardigde Martin, die over zijn geliefde heen de kamer was ingeklommen. Driemaal maakte de hete manteger, verschrikt door de woedende bedreigingen van zijn tegenspeler, de ronde door de kamer en driemaal volgde de snelvoetige Martin hem. Hij greep de hoorn van een eenhoorn, die klaarlag voor vermaak van de nieuwsgierige toeschouwer, zwaaide er in luchtige cirkels mee boven zijn hoofd en slingerde hem naar de harige zoon van Hanniman, die met rimpels in zijn bruine voorhoofd, verontwaardigd met de tanden knarsend wegdook: de lans van hoorn schampte langs zijn linker schouder en bleef in het wandtapijt steken. Hierdoor uitgedaagd greep de grijnzende naneef van Hanniman de puntige antilopehoornGa naar eind29. en gaf zijn onverschrokken tegenstander een welgemikte stoot. Onze heroïsche liefhebber, die zijn hoed als schild voor zich hield, ving hem op, de hoorn doorboorde de hoed en maakte een kleine scheur in zijn broek. Toen smeet de menselijke kampioen met enorm geweld de achterpoot van een eland naar de bestiale antagonist, die deze vol op de onderkaak trof. De aap wankelde, maar herstelde zich en aangezien zijn krijgskunst eerder in lijf-aan-lijf-gevecht dan in de projectiele wapenen lag, probeerde hij zijn tegenstander te naderen. Hij viel Martin onverhoeds van achteren aan, sprong hem op de rug en rukte hem een machtige bos haar uit. Martin wierp hem echter snel uit het zadel en hield hem nu op een afstand. Liefde deed niet slechts moed in zijn borst opspringen, maar gaf dubbele kracht aan zijn pezen. Hij hief de klauw van een wonderbaarlijk zeemonster, de niet minder razende opponent hanteerde het zwaarwichtige dijbeen van een reus. Zo stonden ze tegenover elkaar, als de gevreesde Achilles van het zevenvoudige schildGa naar eind30. en de geduchte HectorGa naar eind31.. Het reuzendijbeen miste zijn doel, de klauw van het zeemonster daalde echter midden op het hoofd van de bosrijke aanrander. Het monster krijste verschrikkelijk, hij strekte zijn huiverende leden op de vloer en de eeuwige slaap deed zijn oogleden op slot. | |
[pagina 171]
| |
De dame in het venster, als een andere Helena op de Trojaanse muur, was getuige van de slag die haar eigen schoonheid had veroorzaakt. Ze zag hoe vaardig haar held het strijdperk had betreden, bewonderde zijn daadkracht en moed in de strijd en was vreugdevol getuige van zijn triomf. Ze sprong van de vensterbank en met armen en benen omhelsde ze nek en schouders van haar kampioen. Onze filosoof ontving de eerbewijzen met bescheiden, afgewend gezicht en in die verstrengeling droeg hij haar de straat op. Hij riep onmiddellijk om een koets, maar geen koetsier wilde haar meenenem, wat hem noodzaakte zijn ongewone last verder te sjouwen tot hij een rijtuig vond, waarin hij haar wegvoerde. Diezelfde avond werd hij door een aalmoezenier van de vloot gelukkig met haar in de heilige huwelijksbond verenigd.
Nemesis, die er genoegen in schept de best ontworpen plannen van Cupido te dwarsbomen, draaide het echter kwaadaardigerwijs zo dat de drie geliefden ongelukkig werden. De meester van de rariteiten-show had niet lucht gekregen van hun vlucht, of hij liet een opsporingsbevel uitvaardigen en de Boheemse dames werden gegrepen. Niet tevreden met zijn hernieuwde bezit, besloot hij de complete vloed der rechtspleging over Martin uit te storten. Hij wendde zich onmiddellijk tot zijn raadsman voor advies over alle mogelijke wraakmethoden. Het eerste punt waarover hij procedeerde was het bezit van zijn monster, wat draaide om de vraag of slaven kunnen trouwen zonder toestemming van hun meester. Hier werd bevestigend op geantwoord, maar tegelijkertijd opgemerkt dat het huwelijk hen niet zou vrijstellen van dienstbaarheid aan hun oorspronkelijke meester. Dit wekte in meneer Randall de niet geringe hoop dat hij Martin bij zijn show zou kunnen inlijven, zodat het bezit van de dames op termijn met een lichamelijk gevolg zou worden vermeerderd. Zijn vreugde werd echter snel getemperd, toen hem werd verteld dat, omdat Martin een vrij man was, de kinderen uit dit huwelijk die status eveneens zouden krijgen en zelfs al zouden ze die van hun moeder krijgen dan zou niets veranderen, gezien het feit dat in Engeland geen slavernij bestaat.
De raadsman achtte het nu verstandiger om voor ontbinding van het huwelijk te pleiten, omdat het huwelijksrecht hier onmogelijk van toepassing kon zijn. Het kerkelijk recht stond echter een drievuldige cohabitatie toe, wat ook dit plan verijdelde. Het was volgens hetzelfde recht trouwens duidelijk dat ‘monstruositeit het huwelijk niet uitsloot’, getuige de casus van hermafrodieten, wie het facultatem conjugiiGa naar eind32. werd toegestaan, mits ze hun kunne kozen ten overstaan van de parochiepredikant en de eed aflegden dat ze nooit vanuit hun andere kunne zouden opereren. | |
[pagina 172]
| |
Vervolgens werd overwogen of Martin zijn vrouw wel had mogen meenemen, omdat door dat te doen hij kon worden vervolgd wegens schaking van de zuster Indamora, op grond van de vier aanrandingsgronden: violentia, causa libidinis, traductio ad locum en mulier honesta.Ga naar eind33. Toen bedachten ze weer dat Martin wel zou antwoorden dat hij slechts zijn wettige echtgenote opeiste. Mocht iemand zich niet van haar kunnen losmaken, was dat nog geen grond om hem zijn bezit te ontzeggen. Maar mischien kon op ditzelfde punt toch een zaak worden gemaakt, in de naam van Lindamira: een echtgenote was niet verplicht met een concubine samen te leven en dat was Indamora nu naar de gebruikelijke criteria: tactus, amplexus, cohabitatio.Ga naar eind34. Opnieuw echter zei de wet dat de echtgenote met haar man moest wonen als deze de concubine zou heenzenden. Martin kon volstaan met de mededeling dat hij bereid was dit punt in de overeenkomst na te leven, maar dat zijn vrouw dit ook moest doen door in de incisie toe te stemmen. Omdat Lindamira dit weigerde, kon haar man niets worden aangerekend. Ten slotte besloot de heer Randall, gekweld door alle teleurstellingen, een zaak tegen Martin te beginnen op grond van bigamie en incest. Intussen liet hij geen methode of kunstgreep ongebruikt om de ongelukkige filosoof uit het veld te slaan. Hij wist met oneindige sluwheid Indamora's gevoelens voor Martin te doen luwen door haar in een affaire met een van zijn eigen creaturen te loodsen, de zwarte prins, waarmee ze trouwde toen haar zuster sliep. Hierdoor werd Martin gedwongen een aanklacht in te dienen, waarmee een zaak tegen de zwarte prins begon voor het Hof in Huwelijkse Kwesties, wegens cohabitatie met mevrouw Scriblerus. Er werd hem aangeraden op een nieuw punt te hameren, namelijk dat Lindamira en Indamora samen slechts één wettige echtgenote vormden.
De monstermeester dwong Lindamira, om Martin verder in het nauw te brengen, een maandgeld te eisen. Meteen toen dat werd toegekend door het hof, liet hij haar volhouden dat het niet voldoende was om zowel haar als haar zuster in leven te houden en dat als haar zuster zou sterven ze niet kon leven met dat lijk in de buurt. Martin begon er nu spijt van te krijgen dat hij een eerder plan om Crambe met Indamora te laten trouwen niet had uitgevoerd, wat dit alles zou hebben voorkomen. Temeer omdat nu werd gestaan op óók een maandgeld voor de ander, omdat als Martins echtgenote zwanger zou blijken, gezegde zuster eveneens gedwongen zou zijn de diensten van gezegende staat en prenatale voeding te vervullen. Een adviesraad van doktoren werd gevormd, die verklaarde dat wat de voeding betreft ze hun twijfels hadden of het bloed van Lindamira ook door Indamora circuleer- | |
[pagina 173]
| |
de. Maar de zwangerschap was een duidelijke zaak. Op grond van dit advies werd Martin verplicht maandgeld aan beiden te betalen, temeer omdat de zwarte prins insolvent bleek. Allen gehoord hebbende ging het hof over tot het proces. Omdat zowel rechtsgrond als pleidooien een opmerkelijke aard vertoonden, achten we het gepast ze hier in hun geheel te geven.
Dr. Penny-Feather pleitte aldus voor klager Martinus Scriblerus: dr. pennyfeather | |
[pagina 174]
| |
principe en de kern der individualiteit vast te stellen, die we met alle respect voor de mensheid voorstellen als één simpele identieke ziel in één simpel identiek lichaam. Individualiteit, eenheid of identiteit van het lichaam wordt niet bepaald (zoals sommigen vergeefs volhouden) door één hoofd en een zeker aantal armen, benen en andere leden, maar in één enkelvoudig, eenzaam [grieks], oftewel voortplantingsorgaan. | |
[pagina 175]
| |
We hoeven Uwe Edelachtbare niet te vertellen dat de ziel zowel als het lichaam naar de mening van de hoogst geleerde heiligen en filosofen ex traduceGa naar eind39. wordt voortgebracht. Deze doctrine is verdedigd door onweerlegbare argumenten, erzonder ontstaan moeilijkheden waar we niet uitkomen. Al die argumenten bewijzen met evenveel kracht dat de ziel in de voortplantingsorganen huist. Omdat de hele mens, ziel en lichaam, dààr is gevormd. En omdat iets uitsluitend kan werken waar het is, volgt hieruit dat de ziel in die individuele plaats moet wonen, waar zij haar generatieve en plastische krachten uitoefent. | |
[pagina 176]
| |
hoewel voorzien van twee gevesten, slechts één lemmet bezit, zal het met recht één mes of één dolk worden genoemd, omdat het slechts dat ene onderdeel bezit dat de essentie of het voornaamste gebruik van een mes of dolk uitmaakt. Gesteld dus dat er niet slechts één maar wel twintig supposita rationalia met één orgaan ter voortplanting waren, zou het hele systeem toch slechts één echtgenote vormen. Over het algemeen: Laat een paar hoofden, benen of armen Uwe Edelachtbares oordeel niet in de war brengen en klager van zijn wettig bezit beroven. Temeer omdat mijn cliënt zo sterk staat, dat zelfs als de twee eerste punten van ons pleidooi niet ontvankelijk zouden worden verklaard en er dus twee personen, twee lichamen, twee rationele zielen, ja èn twee organen ter voortplanting zouden zijn, dat het in ten derde toch nog steeds vaststaat: Dr. Pennyfeather besloot aldus zijn pleidooi en het woord was aan de tegenpartij, vertegenwoordigd door Dr. Leatherhead: dr. leatherhead | |
[pagina 177]
| |
uitoefenen, omdat hij zich hiermee bloot zou stellen aan vervolging wegens incest of bigamie. | |
[pagina 178]
| |
beweerde dat als er twee personen zouden zijn, en één voorplantingsorgaan, dit samenstel toch slechts één echtgenote zou vormen. Deze stelling verzwakt zijn positie nog eens en maakt hem overduidelijk schuldig aan bigamie, verkrachting of incest. Als er maar één voortplantingsorgaan zou zijn, dan bezitten beiden Lindamira en Indamora daar een evenredig deel van en over Indamora's deel kan derhalve niet worden beschikt zonder haar toestemming. Wat de hele kwestie bekort tot de vraag: Had de klager Martinus Scriblerus toestemming van Indamora, of niet? Zoja, dan is hij schuldig aan bigamie. Zoniet, dan is hij schuldig aan verkrachting, incest, of beide. De jury der matrones rapporteerde dat de voortplantingsorganen van Lindamira en Indamora verschillende waren, de rechter schorste en wees bij de volgende zitting dit vonnis. Mijne heren, ik ben van mening dat Lindamira en Indamora verschillende personen zijn en dat beide huwelijken valide zijn. Daarom beveel ik U, Martinus Scriblerus, kandidaat in de medicijnen, en U, Ebn-Hai-Paw-Waw, prins van Monomotapa met Uw vrouwen samen te leven en elk aan de kant van Uw echtgenote in bed te liggen. Ik hoop, mijne heren, dat U in aanmerking wilt nemen dat Uw band sterker is dan die van gewone zwagers, omdat U als het ware eigenaars van een gemeenschappelijk onderkomen bent. U zult U gedragen zoals goede | |
[pagina 179]
| |
medehuurders dat doen, met grote terughoudendheid jegens Uw respectievelijke schoonzusters, U zelf in alle verdere familiariteiten beperkend tot wat de huwelijkse plichten van U eisen. Neemt U daarbij in ogenschouw dat de grens tussen plicht en onbevoegd betreden uiterst smal is en dat de huwelijkse plichten gemakkelijk in de zonde van overspel kunnen verkeren.’ Dit vonnis bevredigde geen van beide partijen en Martin ging in beroep bij het Hoog Gerechtshof, dat het eerdere vonnis bevestigde. Het kwam ten slotte voor een Commissie van koninklijk gedelegeerden, die de zaak wogen, het vonnis van lagere rechtsorganen omkeerden en het huwelijk op de volgende gronden onwettig verklaarden: ‘Hoewel cohabitatie uitvoerbaar zou zijn (zij het hoogst ongemakkelijk) is de jus petendi & reddendi debitum conjugaleGa naar eind41. ten allen tijde gelijk voor beide echtgenoten en beide vrouwen, en uitvoering van beider plichten op hetzelfde moment onmogelijk. Twee personen kunnen niet het recht op bezit van hetzelfde ding uitoefenen, noch kunnen ze dat bezit genieten zonder de ander van zijn recht te beroven. Dat wat betreft het debitum petendi, en over het debitem reddendi, neme tenetur ad impossibile.Ga naar eind42. Daarom beschikten de Heren met grote wijsheid dat beide huwelijken werden ontbonden, als zijnde gesloten op basis van zowel een natuurlijke als een wettelijke absurditeit. |
|