dagen van de zakdoek vooral zeggen: liet doen)-is het onvermijdelijk dat ik, om niet misverstaan te worden, het niet over de zakdoek maar over de snotlap heb.
Het woord zakdoek bestaat immers onverminderd voort. Maar onder de identieke oppervlakte van het woord hebben zich diverse revoluties voltrokken, onder meer van materiële aard en van veranderd inzicht. In mijn jeugd had elke man en had iedere jongen een zakdoek bij zich, als vast onderdeel van zijn dagelijkse uitrusting, gedragen in linker of rechter broekzak, min of meer duidelijk zichtbaar als bolling.
Deze zakdoek van katoen kon gebruikt worden voor het snuiten van de neus zowel als voor het oppoetsen van de brilleglazen (twee elkaar toch vrijwel uitsluitende functies, zou je nu zeggen - toen kon het). Je kon er bovendien een knoop in leggen, om jezelf ergens aan te herinneren. En op dagen zo heet dat er voor een zonnesteek gevreesd moest worden, tijdens afmattende wandelingen in de Tiroolse bergen waar onze vakanties zich afspeelden, kwam het wel voor dat de zakdoek - met in elke hoek een knoop - als hoofdbedekking gedragen werd. En dat er, op de lagere school, altijd wel een paar kinderen waren die er een soort van behaatje van wisten te vouwen, dat met een enkele trekkende beweging van beide handen weer terugveranderde in gewoon een zakdoek, het wijst er allemaal op dat er een complete cultuur en subcultuur van de zakdoek was.
Met een enkele zakdoek kon men, als niet verkouden mens, dagen of weken doen. De zakdoek hoorde, zomer en winter, bij de dagelijkse bagage. Op reis nam je enkele zakdoeken mee. Een zakdoek die druk in gebruik was tijdens een verkoudheidsperiode kon, als opgedroogde prop voor de dag gehaald en met een zekere wellust losgetrokken (o, wat plakte al dat snot toch goed!) een prachtig geluid maken, enigszins te vergelijken misschien met dat van een ritssluitinkje, of een klitteband. Zo'n zakdoek die zich losrukte van zichzelf, om vervolgens weer doodleuk gebruikt te worden als opslagplaats voor een nieuwe lading bacteriën of hoe zulk klein leven heten moet - wat is dat alweer lang geleden.
Dames hadden in haar tasjes (en vrouwen in hun rokband) dameszak-doekjes, kleiner en van fijner weefsel, al dan niet van borduursel en/of monogram voorzien. Deze zakdoeken hadden naast de al genoemde doeleinden nog een aanvullende moederlijke of tante-achtige taak. Zij konden, gewikkeld rond een of twee vingertoppen en licht bevochtigd met speeksel, een vlek of vlekje wegpoetsen van bijvoorbeeld een jongensgezicht dat buiten gespeeld had, nog vlak voordat men ging vertrekken naar een officieel doel, kerk of grootouders.
Ik herinner me ook een lerarenzakdoek. Namelijk die van de leraar ge-