1972 al zijn overige tekeningen opvrat.
‘Ik sta paf,’ zei Van Geel, toen ik het hem vertelde, ‘Ik straal van geluk, zoals sommige brandslangen, waaruit geen water wil komen, toch nog een slap straaltje produceren.’
Als beeldend kunstenaar is Van Geel lange tijd tamelijk onbekend gebleven. Eind 1961 hingen tekeningen en dikdoeners van hem in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Dat werk bevindt zich daar nog steeds. Maar voor de rest is hij als tekenaar vrijwel alleen naarbuiten getreden via zijn illustraties in Barbarber en in het boekje ‘Kraaien tellen tot vier’. Bij de brand van februari '72 ging dat werk dat hij de afgelopen 10 jaar had gemaakt bijna geheel verloren. Heel weinig bevond zich op dat moment bij particulieren. In de eerste plaats was hij niet iemand die aan de weg timmerde en in de tweede plaats zat hij op zijn tekeningen als een vogel op zijn eieren.
Hij kon er moeilijk van scheiden. Wat dat betreft bracht zijn privé-februari-ramp een zekere ommekeer teweeg. Veel van wat hij nadien maakte ging naar galerie Balans in Amsterdam, waar in november '72 een verkooptentoonstelling werd gehouden, enkele maanden later gevolgd door een tentoonstelling in Alkmaar.
In zijn huis in Groet werkte hij aan een hoog, maar klein mahoniehouten tafeltje, dat constant voor tweederde in beslag werd genomen door een chaotische stapel papieren van allerlei aard. Met zo weinig ruimte om te werken komt het natuurlijk goed uit als je gewend bent op klein formaat te tekenen.
Of was het juist de tafel, die Van Geel dwong zich tot de afmetingen van een prentbriefkaart te beperken? In elk geval ontstonden ‘als een soort frustratie van het aan tafel gebonden zijn’ in de jaren 70-71 zijn interieurtjes. Een bijkans eindeloze reeks tekeningen van de drie-eenheid schemerlamp-tafel-stoel. Hij bracht kleur aan met viltstiften, krabde met een mesje of gebruikte soms Velpon en misschien nog wel andere materialen, maar over zijn juiste werkwijze wou hij nooit iets loslaten.
Het resultaat was in ieder geval verbluffend. Als ik zo'n interieurtje zag, was het net of ik opnieuw de ouderlijke huiskamer in Amsterdam-West binnenstapte, maar dan badend in een magisch licht.
Zes jaar lang hadden we Barbarber in eigen beheer gestencild uitgegeven. Maar in 1964 besloot uitgeverij Querido het blad te gaan verspreiden in offset. Dat gaf ons de mogelijkheid om ook de tekeningen van Van Geel te reproduceren. We kenden zijn werk toen nog niet zo goed en gingen vooral af op onze intuïtie. Maar uit het weinige dat we gezien hadden sprak een mentaliteit die ook een beetje de onze was. We vroegen hem om een illustratie en op 10 mei 1964 ontvingen we een sigarenkistje vol tekeningen met het volgende briefje:
‘Op de bonnefooi hierbij 50 stuks tekeningen. Uit wat u terugstuurt leer ik dan wel uw voorkeur kennen. De tekeningen die gereproduceerd worden ontvang ik natuurlijk ook graag tezijnertijd terug. Dit moet u wel tot clichémaker en/of drukker zeggen en ook dat ze ze schoon behandelen. Ook graag de sigarenkist terug, souvenir van Van Oorschot. Zo bij deze 50 niets mocht zijn, ik zal u een ander 50-tal sturen. Ik heb er wat voor over om de tekeningen desnoods een moeilijke stoel te geven.’
Sindsdien hebben 65 tekeningen van hem in Barbarber gestaan, waaronder 39 schoenen, 6 padden, een stropdas en een speelgoedtreintje.
Van Geel was, samen met Jan Hanlo, een van de oudste medewerkers aan Barbarber.
‘Barbarber is een stoel, daar zit je in,’ zei hij