V. raad. Het platonische blijft een gevoel dat geen duurzame betrekkingen oplevert; het is een ‘goddelijk spel, ver van de werkelijkheid’. Het sexuele is wel in staat momenten van werkelijkheidsbeleving te verschaffen, maar gescheiden als het is van enig gevoel zijn deze momenten maar van korte duur en leeg. Beide elementen zijn onleefbaar.
Als je deze splitsing voor ogen houdt, is het gemakkelijker te ontwarren waar de loutering van V. ongeveer op gericht is. Ze maakt deel uit van zijn bestemming, wordt uitdrukkelijk gezegd (Doolhof der zinnen, p. 170), maar blijft steken in halfslachtigheid en gebrek aan durf om door te zetten.
De moeilijkheid om ze goed in het vizier te krijgen is niet alleen dat ze, zoals de titel al aangeeft, uit meerdere tendenties bestaat, maar ook dat ze verwant is met de al genoemde vervreemding van de werkelijkheid. Voor zover deze verwantschap bestaat, zou de zuivering dan een aanvaarding en omzetting van de vervreemding in iets positiefs moeten inhouden.
Fens meent dat de loutering bestaat in de ervaring van de machteloosheid van het louter zinnelijke en het louter geestelijke leven (De gevestigde chaos, p. 24). Die ervaring is echter hoogstens de mislukking van de loutering.
De twee hoofdstromen van V's ontwikkeling zijn een bevrijding van elk verlangen, waarbij de buitenwereld nog slechts als beeld op het netvlies aanwezig is - V. wordt ook een talentvol tekenaar genoemd - en het terugroepen van zijn gelukkige jeugdtijd van vóór zijn konfliktsituatie. Maar deze laatste tendens loopt weer uit de hand, zoals we zullen zien, en leidt van het doel af.
De bevrijding van verlangen moet rust en evenwicht brengen. Daarvoor is nodig dat V. zich losmaakt van wat hij als de tyrannie van het sexuele ziet; hij verwerpt het als iets dat losstaat van zijn persoon; het is een absurde, platte vergissing. Zijn groeiende neiging tot begeerteloze, estetische beschouwing komt het volkomenste uit in zijn liefde voor het licht, de mogelijkheid van het zien zonder meer. Openstaande daarvoor bereikt hij stemmingen van harmonie, waarin zijn eigen ongelukkige leven wegvalt.
Avondschemer, de rust van een verstilde buitenwereld, stimuleren deze stemming van zich zwaarteloos voelen wegdrijven.
Hoewel hij weet zo op geen enkele manier meer aan het leven deel te nemen, kent hij in deze leegte een gevoel van vervuldheid.
Het ontbrekende wordt niet gemist. Hij beleeft zijn eigen werkelijkheid. Het negatieve, de leegte, is iets positiefs geworden.
Deze mystiek, waarin V. zijn toevlucht zoekt, is een dominant tema bij Van O.
In W.M.L. treedt ze al sporadisch op. En in sommige verhalen wordt een teoretische grondslag ervan aangeduid. Zo last Van O. in het expressionistische verhaal Nachtgeest een beschouwing in, waarin het denken tegenover het leven geplaatst wordt, dat altijd aan pijnlijke, onoplosbare tegenstellingen mank gaat. De bevrijding daarvan mag je niet van enig handelen verwachten, maar moet innerlijk plaats vinden, door beschouwing of door opgaan in de kunst. Deze quietistische opvatting vertoont frappante overeenkomst met de filosofie van Schopenhauer, die Van O. misschien tijdens zijn verblijf in Duitsland heeft leren kennen, al is van hem bekend dat hij liefst Hegel las.
In het verhaal De tweede fluit wordt de teorie van de mystieke ervaring nog verder uitgediept. Daar wordt de zuivere ik-heid, die bestaat uit een volkomen leeg besef van de tijd, van het moment, tegenover de afzonderlijke toevallige feiten gesteld, waarmee het tijdsbesef gevuld wordt. Deze ik-heid is bij ieder hetzelfde; het uiterlijk bestaan is niet wezenlijk ervoor.