Ik meen, en waarlijk ik niet alleen, dat kenmerkend is het laten vallen van een concept van het schilderij als diepe ruimte, als schouwtoneel à la De bruiloft van Simson; mijns inziens wordt deze opvatting vervangen door een concept van het schilderij als voorgrond. Ruimte blijft slechts gehandhaafd voor zover die noodzakelijk is om de plasticiteit van de figuren mogelijk en overtuigend te maken - een plasticiteit die in het late werk steeds minder wordt gesuggereerd door een stereometrische ruimtelijke structuur en steeds meer door het veel minder concrete middel van het clair-obscur. Ruimte is niet meer dan de beweegruimte voor de figuren.
Met andere woorden: Rembrandts idee van een goed schilderij hangt onder andere samen met het probleem van de ruimte. Maar waarom dan juist de ruimte? Mijns inziens heeft dat te maken met bepaalde eisen, waarover we verder in het duister tasten, die Rembrandt moet hebben gesteld aan artistieke expressie. Doordat de ruimte ondiep is, naar achteren toe wordt afgesloten door, bij voorbeeld, een muur (vgl. Het Joodse Bruidje), wordt het schilderij bijna letterlijk gemaakt tot voorgrond. De ‘historie’ speelt zich niet meer op het schouwtoneel af, maar ervóór - op het proscenium als het ware. Dit geeft de schilderijen een soort frontaliteit; en daardoor krijgt de voorstelling een bepaalde concentratie. Mogelijk is het deze eigenaardige concentratie (die wij als diepte lijken te ervaren) die in Rembrandts ogen met artistieke kwaliteit verbonden was, en met artistieke expressie. Het was in ieder geval iets nieuws, en daarom ook iets moeilijks om te realiseren omdat er nauwelijks voorbeelden waren. Dat is wat ik bedoel als ik zeg dat voor Rembrandt het schilderen moeilijker werd.
Overigens sluit deze interpretatie de invloed van Rembrandts ‘zieleleven’ niet uit. Alleen, die ligt op een ander niveau. Artistieke expressie hangt samen met de inhoud van de expressie, - dat wat uitgedrukt wordt, en dat kan best samenhangen met gebeurtenissen in Rembrandts persoonlijk leven. Maar tussen expressie en de inhoud ervan ligt nog een trap: de vorm van de expressie. Mijn interpretatie ligt op dat niveau van de vorm.
Mijn door Tegenbosch geciteerde tekst was op deze punten wat onzorgvuldig geformuleerd. Want het zal ook duidelijk zijn dat Rembrandt, mijns inziens, het concept van het schilderij als een bepaalde illusie als zodanig niet betwistte; wat hij betwistte van de gangbare, 17de eeuwse vorm van die illusie: de norm.
Wat betreft, tenslotte, Tegenbosch' kritiek op mijn opmerkingen over de Claudius Civilis, dat Rembrandt ‘nergens tot een uiteindelijke, definitieve detaillering heeft kunnen beschouwen’,- ik ben hem daarvoor erkentelijk. Tegenbosch zegt dat Rembrandt wellicht niet tot die detaillering wilde besluiten. Daarmee is hij vermoedelijk dichter bij de waarheid dan ik het was. Mogelijk wilde Rembrandt er niet toe besluiten omdat al te precieze detail-