| |
| |
| |
De bekoring van de H. Antonius
(Lissabon, Museu Nacional de Arte Antiga)
Nooit stak er, in een bos, of als men
Nou per se wil, een stad, waar tenslotte al
0370[regelnummer]
De hoofdpartijen aan gebladerte, alle
Monumentale bouwwerken gaandeweg zich oplossen
Tot bescheidener vervullingen van
Het gezichtsveld, tot boomgroepen, verdieping-
En, tot, op 't laatst, een blad, het zijvlak van
0375[regelnummer]
Een baksteen heuse mikrokosmos blijkt,
Waar minstens evenveel blijkt te beleven
Als aan een oerwoud in totaalaanblik, -
Evenveel, maar, en dat is belangrijk,
Niet hetzelfde; het karakter van bos of stad
0380[regelnummer]
Gaat heen bij deling nummer één -
Nooit steekt daar geleidelijker een gerucht op,
Breekt het ochtendgloren positiever,
Definitiever door dan hier, dan in wat hier
Aan imposants, ademanticiperends
De chronologie, de continuïteit
Lost op, versmelt tot één geheel van simultane
Figuren, punten in een a-centrisch roterende
0390[regelnummer]
Bewogenheid, simultaan, niet zozeer
Ten opzichte van elkaar, als van zichzelf,
Statisch, maar niet of nergens star.
En aan de andere kant - en wat voor een!
Want, zo kan men vragen, zijn zij 't soms
| |
| |
0395[regelnummer]
Niet altijd geweest, dat komisch duo, dat
Er barsten vallen als in uitgedroogde modder,
Het ijs scheurt en de meest malse huid
Tenslotte schilfert, barst, en verder dat
Men niet alleen is, niet één is,
0400[regelnummer]
De enige niet is die echt niet samenvalt
Met het betrekkelijk grenzeloze universum? -
Verdwijnt de verscheidenheid, vervliegt als ether
De faktische pluraliteit der verschijnselen
Al evenzeer: wat rest, is tot de absolute,
0405[regelnummer]
Aartsvijandige controverse van de mens,
Of, beter uitgedrukt, een exemplarisch
Individu, en zijn ontkenning, die
In provisorische gedaanten aan hem
Vreet als water aan een oever knaagt,
De tweede, primaire werkelijkheid
0415[regelnummer]
Die deze tegenstelling in zijn concretisering
Aankleeft, is verdomd wel even anders!
Hoe die te benaderen? Waarmee deze
Dóór te lichten, zoals men een stad,
Een bos geëxpliciteerd ziet door 't lanceren
0420[regelnummer]
Van de zon of het rijzen van een briesje
- Van zo'n briesje rijst een bos als deeg -
Om de eerste, verstoten werkelijkheid van 't geheel
Te taxeren? Waarmee, waarmee anders dan
Met een - aarzelende chronologie, een -
0425[regelnummer]
Treuzelende continuïteit, met het opleggen
En erkennen van de meest fantasmagorische,
Adembenemende, het bloed opzwepende
| |
| |
0430[regelnummer]
Neem de zee. Nog beter, spring er in,
En raak doordrongen van zijn waarheid,
Die anders is dan van een bos of stad.
Als de zee begint, geef hem de ruimte,
Bij wijze van oceaan, van golfstroom,
0435[regelnummer]
Als naamzee, als eb en vloed, lijkt hij
Omnipotent, alles te weten en alles
Te doen. Dat blijft zo: zijn auto-
Riteit is onbeperkt, lijkt het, en de
Waarheid van de zee is gruwelijker,
0440[regelnummer]
Waardiger ook, dan het millioenen malen
Kreperen, kokhalzen, longscheuren en stikken
Bij mekaar van al degenen die hij met sardines
In één moeite door in zijn vele vuile vulvae vouwt,
Of dan die vazal van hem, die daarover
0445[regelnummer]
Gaat. Maar let op! Volg hem, die zee,
Zeer nauwgezet tot in zijn laatste
Filialen en vertakkingen, bemin de
Metershoge golven, copuleer als een schroef
In de golfjes uit welker onophoudelijke
0450[regelnummer]
Estafette die zijn opgebouwd, zie toe: de zee
Weet zijn karakter door te zetten
Tot in de laatste kootjes, spatjes en
Kruimels, tot in - de zee heeft alles -
Zijn fluïde nagels, wrede, grauwe nagels eigenlijk,
0455[regelnummer]
Die als die van engeltjesmaaksters kwiek
Een ongeboren vrucht, myriaden embryo's
Samengekit als kruimelvla, successievelijk
Kapotknijpen als een witte aalbes, of, vooruit,
Een zatgezopen mug, en dan, met valse hik,
0460[regelnummer]
Een lach, die zich kakelend verslikt,
Weg is, ophoudt te bestaan, zijn vernieting in-
Neemt als een lepel levertraan, ten voordeel
Van de grote, walgelijke moederkoek, waaruit
Als bamboespruitjes even later nieuwe, fris-
| |
| |
0465[regelnummer]
Se nagels opsteken, aan 't verdelgen slaan.
Neem een slok zeewater. De zee is vuil,
Tot in zijn chromosomen een weerzinwekkend vocht,
Vervuld van een onbeschrijfelijke majesteit,
Die bestaat in 't bestaan buiten het domein
0470[regelnummer]
Van de maatstaven. De zee lijkt gemolken
Van het mufst en vunzigst ongedierte,
En van de kleinheid van de kijkers stamt
De almacht van de oceaan.
0475[regelnummer]
En kijk hier, op de zee drijft hij,
De ironische drenkeling. Hij is tegen de zee,
En er ruimschoots tegen opgewassen.
Want hij weet; hij is rustig, óók
Nu het geen zee is, waar hij zich drijvend houdt,
0480[regelnummer]
Maar een terrein, waar tijd en ruimte
Zo al dan toch een totaal ongehoorde strategie
Volgen, omdat het woord... nou ja, de taal dan,
Vlees is geworden, pardon, gestalte heeft
Aangenomen. In ruime plooien ingekleed
0485[regelnummer]
Knielt hij intelligent in dit terrein
Waar het kwaad, het fantastische, uiterst
Verderfelijke, in ontbinding zwelgende kwaad,
Ontbinding, fantastisch, verdorven,
Dor tot in elke trap van zijn opbouw,
0490[regelnummer]
Kwaad tot in het minste detail.
Maar Godbewaarme! Zo fantastisch,
Zo vol in majesteitelijk ornaat! Wat 'n tableau
De la troupe, - een costuums, decors, requisieten,
Simultaanscènes, ongelooflijk gewoon!
0495[regelnummer]
Een totaalgebeuren, - of gebeuren...
Het is verrekte statisch hier.
Niets is wat het zou kunnen zijn,
Alles is wat het zijn moet.
| |
| |
De prille waanzin der gedrochten, die
Stil & vertwijfeld kleintjes op verschaald
Water dobberen, de morbide, lage gedweeheid
Van de pad, die opgesloten zit in een kooi
0505[regelnummer]
Te mooi voor paradijsvogels, de bevroren
Pathetiek van het graaien, het vastklampen,
Fanatiek als de tong die vastvriest aan
De ijzeren stang, de perverse sleep, de vissestaart
Die meerdere malen zijn stinkende chique
0510[regelnummer]
Meent te moeten tentoonstellen; de lijkgele,
Oud ivoren aangeslagen schoonheid van
De melaatse mevrouw, die haar kroost
Koestert in haar bedorven, naar pis riekende
En op dode takken uitgelopen armen,
0515[regelnummer]
Och, de minne muis is opgegroeid, het vat,
De doos heeft ezelspoten toebedeeld gekregen,
En de geharnaste ooievaar is gek.
Zo kan je de kloosterling ook noemen,
Nu de gebrilde zijn cel heeft opgeslagen
0520[regelnummer]
In de pens niet van een walvis, maar
Van een gewone, geile slijmglijder.
De monnik leent zich, leent zijn ascetenhanden
Tot kieuwvinnen, en met zijn tong speelt hij,
De ogen verzaligd toegeknepen, mandolien.
0525[regelnummer]
Ach dames! Uw broeders helpen zichzelf
En elkaar, er zit een wonderlijke, goedgeolie-
De stop in hun aars, en jullie organiseren maar wat,
Een fancy fair bijvoorbeeld, of een bal.
En de kikker, die haltert met het ei,
0530[regelnummer]
De door een nachtuil opgezeten speelman
Met varkenssnuit, de meerkatachtige geestelijke,
Die schokkerig, als het ware verbaasd
Zijn walmende keelgat spert als het schaap
Dat van hem houdt de darmen uit het lijf
| |
| |
0535[regelnummer]
Borrelen... Wat hebben ze
De natuur heeft zweren en puisten van de flora,
Met hun ijlkoortsachtige pracht, afgevaardigd,
Om hen heen uitgezet als voorns in viswater;
0540[regelnummer]
Aan de horizon slaat de brand van het boerendorp
Af als muziek van een bende straatmuzikanten,
De onbewoonbaar verklaarde lucht is clandestien
Het verderf is ingescheept
0545[regelnummer]
In de meest uiteenlopende gedaanten, weet
Zich ook overigens door te zetten in hun kledij,
In de bizarre hoofddeksels die ze dragen of die
Hen opgedrukt zijn als een stempel, de handelingen
Die ze op hun naam brengen, de samengesteldheid
0550[regelnummer]
Die hun excentrieke figuren dat boosaardig
Cachet verleent. Zo bouwt op het industrieterrein
Van het kwaad het kwaad pyramiden van blokken,
Die, ongeacht hun kleiner, miezeriger worden,
Volledig het kwaad blijven incorporeren.
0555[regelnummer]
En de ontmaskering van al die gestalten,
Al die attributen en daden
Is gelegen in hun naam, of, om vollediger
Die is, goed bekeken, zoek; die zwijgt.
0560[regelnummer]
Geen wonder in een landschap waar
De tijd niet geldt, en waar de ruimte
De liggende mens kent al de namen;
Hij heeft ze zelf gegeven, en het grote snikken
0565[regelnummer]
Dat op zou kunnen stijgen uit de keel,
Opengelegd, geanatomiseerd om hem heen
Met orchideeënkleuren, rododendrontinten
En het onbestaanbaar coloriet van maar al
Te reële vegetaties, vermag hem niet
| |
| |
Het zou hem beroven van de ene snik,
0575[regelnummer]
Die hij voelt als hij, meer dan zich af te wenden
Van dit panorama van het allerfraaiste,
Allergiftigste kwaad, waar zelfs - denk het je
Eens even in - de officiële institutionalisering
Van het goede in is opgenomen,
0580[regelnummer]
Zijn gedachten richt op een ander,
Prachtiger panorama, waar géén der tinten,
Géén der formaties zal onderdoen
Voor dit ‘heden’, waar alles gewaarborgd is,
Wat hier latent aanwezig is, maar waar
0585[regelnummer]
De tijd zijn constitutionele rechten zal herkrijgen, waar
Diversiteit diversiteit zal zijn, waar de taal
Niet kan verdwijnen daar hij niet verdonkeremaand is,
En waar, denkt hij, de minieme persoonlijkheid,
Op welks bestaan hij met gepaste trots
0590[regelnummer]
Wel wil blijven wijzen, zal regeren met
Een jurisdictie, waarbij die van de zee
Maar het grote snikken, dat hem niet beroert,
Dat kan ontroeren, sterker dan de zee,
0595[regelnummer]
Het kan misschien ook omslaan, in het negatieve
Groeien of gestuwd worden. Dan
Zal het een grote & tevreden
|
|