Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |||||||||||||||
[Nummer 2]Hermenricus van Gent en koning Ermeric in Van den vos Reynaerde
| |||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||
in omloop waren die ook elders verteld werden, maar dat men deze hier ook uitgebreid en, zoals bij sagen vaak gebeurt, op de eigen streek betrokken heeft. Daar staat echter tegenover dat er verder geen bewijs is dat de Germaanse heldensage voor de Nederlanden van betekenis geweest is. In deze bijdrage wil ik daarom een andere verklaring voorstellen. Ze komt erop neer dat de auteur van de Miracula S. Bavonis (of zijn bron; zie daarover verder hieronder) Ermanarik met Gent verbonden heeft en dat er van deze Miracula een duidelijke lijn getrokken kan worden naar de andere teksten waarin Ermanarik voorkomt, inclusief Van den vos Reynaerde. De Germaanse heldensage hebben we daarbij niet nodig. De auteur van de Miracula heeft Ermanarik niet hieraan ontleend, maar aan de boven genoemde Getica van Jordanes. Ermeric in de Reynaert zou daarmee dus zijn basis in de Latijnse geleerdencultuur hebben, en niet in orale volkstalige overleveringen. | |||||||||||||||
Hermenricus in GentAan het begin staan zoals gezegd de Miracula S. Bavonis, geschreven in de tweede helft van de tiende eeuw.Ga naar voetnoot4 In dit werk beschrijft de auteur in het tweede en derde boek een groot aantal wonderen, maar in het eerste boek ligt de nadruk op de geschiedenis van de Sint-Baafsabdij tot 946: de ligging en de stichting van Gent, de missieactiviteit van Amandus en Bavo, de rampen die in de negende eeuw over de abdij kwamen (brand, de Noormannen), de vlucht en de terugkeer van de kanunniken, de herbouw van de abdij. Ermanarik wordt genoemd in de passage over de stichting van Gent, en wel als een van de twee mogelijke stichters van de stad. De eerste zinnen van dit fragment zijn algemeen bekend, er wordt in de Reynaertliteratuur regelmatig naar verwezen. In zijn geheel luidt het als volgt (boek 1, c. 1): Ferunt autem Agrippam quondam Romanorum ducem in eo (sc. loco) castrum condidisse Gandavumque appellasse. At alii Hermenricum regem in eo arcem imperii sibi tradunt instituisse. Quorum quid sit verius, illorum qui haec dicunt iuditio relinquimus. Nam, sepius incensis seu casuali proventu seu hostili feritate autenticis bibliothecis, non satis innitimur certitudine huius indaginis. Cotidiana tamen intuentibus suppetunt experimenta, non a mediocribus, sed magnificis et primoribus viris eiusdem loci sortita primordia. Ruinarum quippe vestigia et sub his variarum specierum repertae qualitates opulentissimos atque potentissimos eiusdem structurae loquuntur auctores. [Men zegt nu dat Agrippa, eens bevelhebber van de Romeinen, daar een legerplaats heeft laten aanleggen en dat hij deze Gandavum noemde. Maar anderen vertellen dat koning Hermenricus daar een burcht voor zichzelf heeft laten bouwen. Wat hiervan het waarschijnlijkst is, laten we over aan het oordeel van hen die dit zeggen. Want omdat de oorspronkelijke bibliotheken meerdere keren verbrand zijn - tengevolge van een ongeluk of door toedoen van barbaarse vijanden - verschaft onderzoek ons onvoldoende zekerheid. Toch ziet men dagelijks de bewijzen dat deze plaats haar oorsprong niet aan onbeduidende, maar aan illustere en vooraanstaande mannen te danken heeft. De sporen van | |||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||
ruïnes immers en de hieronder gevonden voorwerpen van allerlei aard, getuigen ervan dat de scheppers van dit bouwwerk zeer rijk en zeer machtig waren.Ga naar voetnoot5 ] De vraag is nu, waar deze theorieën over de stichting van Gent vandaan komen. De auteur zelf biedt maar weinig hulp: ‘men zegt het’ is alles wat we vernemen. Daarbij moet dan ook nog aangetekend worden dat we mededelingen als tradunt en ferunt niet altijd hoeven te geloven. Deze kunnen ook gebruikt worden om eigen theorieën of zelfs verzinsels de schijn van objectiviteit mee te geven. De opmerking van de auteur dat hij zelf geen oordeel wil uitspreken, kan dan als een extra poging tot objectivering gezien worden. De auteur suggereert wel dat de verbrande boeken uitsluitsel gegeven zouden hebben, maar daar hebben we niet veel aan. Bovendien zou een eerdere vermelding van Agrippa en Ermanarik het probleem alleen maar verschuiven. Het ontbreken van concrete aanwijzingen voor de herkomst van deze theorieën betekent echter niet dat we moeten resigneren. Met de literatuur die destijds ter beschikking stond, lijkt het alleszins mogelijk te reconstrueren hoe men tot deze opvattingen gekomen is. Het volgende is bedoeld als een poging tot zo'n reconstructie. Ofschoon het hier eigenlijk alleen over de herkomst van Ermanarik gaat, bespreek ik ook Agrippa omdat bij hem een patroon zichtbaar wordt dat mogelijk ook, met een andere tekst als uitgangspunt, tot de kandidatuur van Ermanarik heeft geleid. Om het betoog niet nodeloos gecompliceerd te maken, ga ik er bij de beschrijving van uit dat alles door de auteur van de Miracula bedacht is. Omdat dit niet zeker is, moet ‘de auteur van de Miracula’ dus eigenlijk steeds aangevuld worden met ‘dan wel zijn zegslieden, dan wel hun bron’. Uitgangssituatie van de auteur van de Miracula was dat hij de stichter van Gent wilde noemen en dat er in zijn bronnen geen namen genoemd werden. Hij is dus op zijn creativiteit aangewezen, dat wil zeggen hij moet aanwijzingen zoeken en die interpreteren, wat hier betekent: een naam verbinden met de aanwijzingen. Een eerste complex aanknopingspunten nu vond de auteur in de Vita Amandi van circa 700 en de Vita Bavonis van circa 825. In de Vita Amandi hoort Amandus dat pagum quendam praeter fluenta Scaldi fluvii, cui vocabulum Gandao indidit antiquitas (c. 13) [een bepaalde gouw langs de rivier de Schelde waaraan de oudheid de naam Gandao gegeven heeft] in de greep is van het heidendom, en dit gaat hij daar dan bestrijden. In de Vita Bavonis wordt dit op Bavo betrokken, en hier leest men dat Bavo naar Amandus ging qui morabatur in castro cuius vocabulum est Gandavum [...] In eodem etiam castro indiderat olim antiquitas simulacra nefanda et idola (c. 4) [die verbleef in de vesting met de naam Gandavum [...] In die vesting ook had men in de oudheid verfoeilijke afgodsbeelden opgesteld]. We hebben hier, in combinatie met Gent, de elementen ‘een naam geven’, antiquitas en castrum. Dat zijn duidelijke aanknopingspunten, en via eenvoudige associaties komen we nu verder: door ‘een naam geven’ komen we op ‘stichten en een naam geven’, door castrum op een veldheer en door antiquitas op een Romein. De vraag is dan alleen nog maar, wie die Romeinse veldheer geweest is. | |||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||
Waarom de auteur zijn keus op Agrippa heeft laten vallen, die niets met de streek van Gent te maken had gehad, is niet duidelijk. Mogelijk zien we hier weer een vorm van associatie.Ga naar voetnoot6 De combinatie van aanknopingspunten en gekozen naam leidde vervolgens tot de formulering die we in de Miracula vinden. Voor het ontstaan van de theorie dat Ermanarik een rol in Gent gespeeld heeft, zijn er twee mogelijkheden. De eerste is dat het bij hem net zo gegaan is als bij Agrippa. Er waren immers nog andere aanknopingspunten dan die welke naar Agrippa leidden. Ze staan in de Vita Amandi van Milo van Elnone (Sint-Amand, 845-855), een metrische bewerking van de boven genoemde Vita Amandi prima, en wel in de passage over Amandus’ bekeringswerk in het Gentse. Deze begint er bij Milo mee dat Amandus (boek 2, vs. 277-279) Gandavum pagum, quem Scald praetedluit amnis, / Audivit vinclis hoste innectente teneri / Criminis et nimia peccati mole gravari [hoorde dat de gouw Gandavum, waar de Schelde langs stroomt, vastgeketend zat in de boeien van het kwaad waarmee de vijand haar gevangen hield, en dat ze terneergedrukt werd door de al te zware last van de zonde] en hij zoekt nu (ib., vs. 295-297) ergo modem, quo tantos tollere posset / Hostis ab insidiis populos saevoque tyranno / Qualiter excuteret praedam spoliumque referret [dus een manier om de zo grote scharen te bevrijden van de arglist van de vijand, en de wrede tiran zijn prooi te ontnemen en de buit terug te brengen] en vervolgens (ib., vs. 316-320) Expetiit hostem saevum fortemque tyrannum
Iam dicto in castro, quo tunc caput arcis habebat,
Quo pulsus cunctis Gallorum finibus olim
A ducibus Iesu variis multisque tropheis
Venerat, ut muris, fluviis sic undique septus.
[zocht hij de wrede vijand en machtige tiran op in de reeds genoemde vesting waar deze toen zijn hoofdburcht had en waar hij - eerder door de veldheren van Jezus in een lange reeks van overwinningen uit heel het gebied van de Galliërs verdreven - naar toe was gekomen om van alle kanten door muren, rivieren omringd te zijn.] Hier hebben we dus weer de pagus respectievelijk het castrum Gent en nu heerst er een ‘vijand en wrede tiran’ (vs. 296), een ‘wrede vijand en machtige tiran’ (vs. 316). Daarmee heeft de auteur van de Miracula een nieuwe suggestie voor een stichter van Gent. Weliswaar is deze suggestie beduidend problematischer dan die welke hem naar Agrippa leidde. Milo bedoelde met de tyrannus immers de duivel en niet een menselijke heerser, en de kwalificatie hostis saevus is bovendien zo negatief dat men deze tyrannus ook dan niet als stichter van zijn stad zou willen hebben als hij wèl een mens was geweest. Verder is deze tyrannus een tijdgenoot van Amandus en beide genoemde vitae Amandi vermelden (vita prima c. 13, Milo b. 2, vs. 301) dat bij het begin van Amandus’ bekeringswerk Dagobert koning was (= Dagobert I, 629-638), wat een tyrannus in Gent onwaarschijnlijk maakt, ook al is die uit Gallië verdreven. Maar van de andere | |||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||
kant is men in de Middeleeuwen bij het bedenken van stichters van steden en territoria wel vaker over grote logische bezwaren heengestapt. De tekst van Milo hoeft ook niet meer geweest te zijn dan een aanleiding om behalve een veldheer ook een koning met Gent te verbinden. Als de auteur ondanks de genoemde problemen inderdaad in Milo aanleiding gezien heeft om een koning voor Gent te zoeken, stond hij aansluitend voor de taak een tweede naam te vinden, nu de naam van een machtige maar wrede koning. Het aanbod was uiteraard groot. Des te meer bevreemdt zijn keuze, een Oostgotische koning die geheerst had over een rijk waarvan de kern ver weg in Zuid-Rusland lag. Weliswaar had ook Agrippa niets met het Gentse te maken gehad, maar voor een Romeins veldheer ligt de zaak gezien de rol van de Romeinse legers in Europa toch wat anders. Oost-Goten waren alleen in de buurt van België geweest bij de slag op de Catalaunische velden (451), in het leger van Attila, en bij diens reputatie hoort vooral het verwoesten, niet het stichten van steden. Waarom dan toch Ermanarik? Het antwoord moet te vinden zijn in een van de twee grote tradities waarin hij voorkomt (de heldensage en de historiografie), maar omdat in beide genres bij Ermanarik elementen voorkomen die met de gezochte eigenschappen in verband gebracht kunnen worden, lijkt het onmogelijk hier verder te komen. Er zijn echter overwegingen die erop duiden, dat de historiografie en met name Jordanes de reden geweest is dat Ermanarik met Gent verbonden werd. Deze overwegingen zijn de volgende:
| |||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||
Op elk van deze argumenten is wel wat af te dingen, maar in combinatie met elkaar lijken ze een redelijk fundament te vormen voor de stelling dat Jordanes de aanleiding was om, op basis van de aanknopingspunten bij Milo, naast Agrippa ook Ermanarik een plaats in de geschiedenis van Gent te geven. Over de tweede manier waarop Ermanarik met Gent verbonden zou kunnen zijn, hoeft nu niet meer uitvoerig gesproken te worden. Deze is, dat Ermanarik direct aan Jordanes ontleend is, zonder de tekst van Milo als eerste bron van inspiratie. De geografische bepalingen in de Getica die hierboven bij punt 4 vermeld staan, bieden voldoende mogelijkheden voor zo'n directe ontlening. Volgens het bovenstaande is de in de Miracula opgetekende theorie over de mogelijke rol van Ermanarik in Gent gebaseerd op zijn reputatie en/of een wat eigenzinnige interpretatie van wat er bij Jordanes gezegd wordt over de gebieden die hij veroverd heeft. Zijn veronderstelde rijkdom heeft daarbij geen enkele rol gespeeld. Desondanks lijkt de weg nu vrij te zijn voor Ermerics schat in de Reynaert. Normaal gesproken heeft immers iedere koning een schat. Toch is deze verbinding van Ermanarik met Gent door de Miracula niet meer dan de eerste stap naar de Reynaert. Van minstens evenveel belang was, hoe het verder ging. Na de Miracula wordt Hermenricus nog twee keer genoemd. De eerste van deze latere vermeldingen vinden we in het Carmen de S. Bavone (ca. 1000). Het begin van dit werkje heeft dezelfde opzet als het hierboven besproken fragment uit de Miracula: ligging van Gent, stichting door Hermenricus of Agrippa, vermelding van de ruïles. De verzen over de veronderstelde stichters luiden als volgt (vs. 6-9): Hic Hermenricus regni iam iure potitus
Vel, sicut fama multorum fertur, Agrippa
Ardua regalis posuit fastigia sedis,
Haud promptum dictu, regio quam splendida luxu.
[Hier heeft Hermenricus toen hij de heerschappij verkregen had, dan wel, zoals velen zeggen, Agrippa, de hoge gevels van zijn koninklijk verblijf gebouwd, onbeschrijflijk schitterend in hun koninklijke luister.] Het verschil tussen dit Carmen en de Miracula is dat Hermenricus kennelijk de voorkeur boven Agrippa geniet. Hij staat hier op de eerste plaats, er worden voornamelijk woorden gebruikt die aansluiten bij zijn koningschap (regnum, regalis, regius), en de ‘hoge gevels van zijn koninklijk verblijf’ (vs. 8) zijn gebaseerd op de in de Miracula genoemde arx imperii [burcht van het rijk, koningsburcht] van Hermenricus. De reden voor deze voorkeur voor Hermenricus zal geen andere geweest zijn dan dat de auteur liever een koning dan een generaal als stichter van Gent zag. Er lijkt nu nog maar wei- | |||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||
nignodig te zijn om Hermenricus tot de enige en algemeen erkende stichter van Gent te maken. Het tegendeel is echter gebeurd. De eerste tekenen dat er voor Hermenricus geen blijvende rol in de geschiedenis van Gent is weggelegd, zien we mogelijk al bij zijn tweede vermelding na de Miracula. Deze staat in de Vita S. Bavonis van Theodericus van Sint-Truiden, die tussen 1082 en 1099 in Gent verbleef en hier onder andere de oude Vita Bavonis bewerkte.Ga naar voetnoot7 In deze bewerking sprak hij ook over de stichting van Gent. Wat hij hierover zegt, verraadt de invloed van de Miracula. Ook bij Theodericus hebben we weer twee namen van mogelijke stichters. Maar er is ook een duidelijke wijziging. De reeds in verdrukking gekomen Agrippa (zie het Carmen hierboven), is nu helemaal verdwenen. Hij is vervangen door Caesar, en bij Theodericus lezen we nu dat men zegt (tradunt) dat Caesar vóór de oorlog tegen Brittannië hunc locum [...] condidisse, & ex nomine suo Gandam nomen ei indidisse (c. 10) [deze plaats [...] gesticht en naar zijn eigen naam Ganda genoemd heeft]. Er is nauwelijks twijfel mogelijk dat Caesars Bellum Gallicum de aanleiding voor deze wijziging geweest is. Men vergelijke bijvoorbeeld de reden die Theodericus geeft voor de stichting van Gent (illic putavit hiemandum [daar meende hij te moeten overwinteren]) met Caesar boek 4, c. 38: Caesar in Belgis omnium legionum hiberna constituit [Caesar liet in België winterkwartieren voor al zijn legioenen bouwen]. Het zal ook duidelijk zijn waarom Theodericus Caesar in de plaats van Agrippa gesteld heeft: Gent krijgt daarmee een duidelijke en goed gedocumenteerde plaats in de wereldgeschiedenis. Naast Caesar vermeldt Theodericus echter ook Hermenricus nog. Hij zegt over hem (c. 10): Volunt autem alii nihilominus, & Ermenricum regem, quem sedecim Arctoiae gentes perdomuisse Jordanis chronographus commemorat, illuc quoque advenisse, ibique regnasse. Quid horum dicatur verius, dicentium arbitrio relinquamus. [Anderen beweren desondanks dat ook koning Ermenricus, over wie de geschiedschrijver Jordanes bericht dat hij zestien volken in het Noorden overwonnen heeft, ook daarheen gekomen is en daar geregeerd heeft. Wat hiervan het waarschijnlijkst is, willen we overlaten aan het oordeel van hen die dit zeggen.] Dat Theodericus op de oude theorie over Hermenricus als mogelijke stichter van Gent ingaat, ondanks de voordelen van Caesar, is mogelijk een aanwijzing voor de kracht die deze theorie ondertussen gekregen had. Hij lijkt haar zelfs te versterken, door een verwijzing naar Jordanes (het is Getica c. 23), waarmee hij Ermenricus als het ware van een historiografische onderbouwing voorziet. Het is echter de vraag of deze interpretatie juist is. Er staat immers tegenover dat het inleidende volunt terughoudender klinkt dan het bij Caesar gebruikte tradunt en dat ook nihilominus een zekere reserve lijkt uit te drukken. In deze richting wijst verder, dat Theodericus de arx imperii van de Miracula weglaat en voor Ermenricus' verblijf in het Gentse een heel al- | |||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||
gemene formulering gebruikt. Het zou erop kunnen duiden dat Theodericus het probleem van een Gotenkoning in Gent gezien heeft, en zijn veronderstelde reserve zou hieruit voortgekomen kunnen zijn. We kunnen nu niet meer vaststellen of de twijfel die we bij Theodericus menen te bespeuren, zijn eigen opvattingen weergeeft of dat ook anderen in Gent deze mening huldigden. In ieder geval is het zo dat de twijfel uiteindelijk gewonnen heeft. Na Theodericus wordt Hermenricus niet meer genoemd als (mogelijke) stichter van Gent. Het is steeds Caesar, en alléén Caesar. Rond 1300 bijvoorbeeld schrijft Johannes van Thielrode dat Gayus Iulius construxit nobile castrum et famosum [...] Gayus imposuit nomen castro suo a nomine suo Gayo Ganda (c. 3) [Gayus Iulius een beroemde en vermaarde legerplaats liet bouwen [...] Gayus noemde zijn legerplaats naar zijn eigen naam Gayus Ganda], en Balduinus van Ninove dat Iulius [...] Caius Gandavum edificavit (p. 521) [Iulius [...] Caius Gandavum heeft laten bouwen]. Hermenricus heeft dus hetzelfde lot getroffen als Agrippa vóór hem, en van de door de auteur van de Miracula genoemde theorieën is niets meer over. Daarmee hebben we de stand van zaken in de tijd dat de Reynaert geschreven werd, en we hoeven daarbij niet te weten wanneer dat precies was. Essentieel in verband met de Reynaert is dat Hermenricus natuurlijk niet helemaal verdwenen was. Er waren immers handschriften waarin de genoemde werken opgetekend waren. Men mag aannemen dat ze ook gelezen werden. De lezers moeten echter vanaf een bepaald tijdstip steeds de bijgedachte gehad hebben dat wat er over Hermenricus gezegd werd, niet klopte. Hermenricus stond met andere woorden nog in de boeken, maar men geloofde niet meer in hem. Op het eerste gezicht lijkt zijn rol daarmee uitgespeeld te zijn. In werkelijkheid echter was daarmee de basis gelegd voor een heel nieuwe rol. Het maakte hem tot de ideale bezitter van de schat in Reynaerts leugenverhaal. | |||||||||||||||
Ermeric en zijn schat in de ReynaertOm Ermerics voorkomen in de Reynaert te kunnen verklaren als nieuwe rol gebaseerd op de Hermenricus van de Gentse teksten, is niet meer nodig dan dat we op een andere manier naar Ermerics schat kijken dan tot nu gebruikelijk. Daarom kunnen we hier kort zijn. De verklaring die uit de veranderde kijk resulteert, moet voor zichzelf spreken. De bedoelde verandering is dat we de voorstelling opgeven dat Willem Ermerics schat als reeds bestaande eenheid van zaak en bezitter in zijn werk heeft opgenomen. In plaats daarvan moeten we ervan uitgaan, dat Willem zelf de schat en Ermeric bij elkaar gebracht heeft. De manier waarop en de redenen waarom ze bij elkaar gebracht werden, anders gezegd: de gedachtegang van de dichter, kunnen we ons als volgt voorstellen:
| |||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||
De tot nu toe gevolgde redenering is gebaseerd op de localisering van de schat. In deze gedachtegang ontbreekt echter nog het belangrijkste element van de Gentse traditie: dat de theorie dat Hermenricus in Gent koning geweest zou zijn, was opgegeven en dat men niet meer in hem geloofde. En dit nu zou wel eens de hoofdreden geweest kunnen zijn om de schat aan hem toe te schrijven. De schat bestaat niet; dan kan de koning die de bezitter van die schat geweest zou zijn, toch niet wèl bestaan (in de zin van: in Vlaanderen geregeerd) hebben? Om een vergelijking te gebruiken: wanneer men valse munten slaat, zijn beide zijden vals, de kant waar de waarde of de muntplaats vermeld wordt èn de kant waar (het symbool van) de koning op staat. Een niet bestaande schat vereist een niet bestaande koning, het zijn met andere woorden de twee kanten van dezelfde (valse) medaille.
Tot slot nog enkele opmerkingen die aanknopen bij de aard van de overlevering over Hermenricus, drie Latijnse teksten uit Gent. Ze betreffen de dichter en het publiek. De hier voorgestelde interpretatie veronderstelt bij de dichter van de Reynaert een goede kennis van de opvattingen over Hermenricus. Het ligt voor de hand dat hij die kennis in een van de kloosters in Gent verworven heeft, doorredenerend zou men kunnen aannemen dat hij daar dus gestudeerd heeft. Of dat Sint-Baafs is geweest, zoals Gysseling vragenderwijs veronderstelt, is niet uit te maken.Ga naar voetnoot9 We weten immers niet of Hermenricus alleen in Sint-Baafs bekend was. Als Theodericus zijn Vita Bavonis in en voor Sint-Pieters geschreven heeft (zie voetnoot 7), is dit niet het geval. Van het publiek kan niet verwacht worden dat het dezelfde kennis van Latijnse geschriften in Gent had als de dichter. Dit betekent dat in ieder geval een groot gedeelte van het publiek de clou, de reden waarom juist Ermeric de bezitter van de schat was, niet begrepen kan hebben. Voor dit deel van het publiek moet Ermeric niet meer dan een willekeurige naam geweest zijn. Als men dit dan ook voor de kopiisten aanneemt, heeft men een mogelijke verklaring waarom de naam van deze koning in handschrift A zo slecht overgeleverd is. Op de eerste plaats waar hij oorspronkelijk | |||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||
voorkwam (F heeft hier Des coninx hermerikes scat, vs. 2205), wordt hij vervangen door het adjectief heymeliken (A 2241: Des coninx heymeliken scat). Daardoor wordt de schat, dang lamvolkomen onlogisch, tot schat van koning Nobel. Deze is immers de enige koning die tot dan toe genoemd is. De twee andere keren wordt in handschrift A het laatste stuk van de naam vervangen door het suffix -linc (2564 ermelinc, 2613 ermelijnc). De kopiist van handschrift F is zorgvuldiger, maar of dat bewijst dat hij wist wie koning Ermeric was en waarom deze als bezitter van de schat gekozen werd, is natuurlijk een andere vraag. Het ziet ernaar uit dat alleen Willem en zijns gelijken Ermeric op de juiste waarde hebben kunnen schatten. En daarvan kan een dichter natuurlijk ook veel plezier hebben. | |||||||||||||||
ZusammenfassungDer Schatz des Königs Ermeric im mittelniederländischen Tierepos Van den vos Reynaerde wird allgemein mit der Heldensage um den ostgotischen König Ermanarich in Verbindung gebracht. In diesem Beitrag wird eine andere Erklärung vorgeschlagen. Danach ist Ermeric mit dem König Hermenricus identisch, der vom Verfasser der Miracula S. Bavonis als möglicher Gründer der Stadt Gent genannt wird. Weil man diese Theorie später aufgab, wurde Hermenricus gleichsam zum Phantom, und deshalb war er auch der ideale Besitzer des ebenfalls nicht existierenden Schatzes. Den Anlaß, Hermenricus zum Gründer der Stadt Gent zu machen, bildete die Verbindung einer Textstelle in der Vita Amandi Milos von Saint-Amand mit der Beschreibung von Ermanarichs Herrschaft in den Getica des Jordanes, oder aber eine falsche Interpretation der geographischen Angaben in Jordanes' Beschreibung der Eroberungen Ermanarichs.
Adres van de auteur: Stollenbergweg 110 nl-6572 ae Berg en Dal | |||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||
|
|