Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Boterheks of melkdievegge?
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gaf, had een heks haar van verre leeg gemolken. Braekman heeft vele bezweringsformules verzameld die dit soort betovering moesten tegengaan. In het buitenland zijn ‘dergelijke middelen in grote verscheidenheid voorhanden’. Uit de Nederlanden is hem vóór 1600 maar één tekst over het stelen van melk door een heks bekend.Ga naar voetnoot6 We zullen hier echter een tweede getuige oproepen. In een oudere versie van Die hexe werd, naar ik zal betogen, geen boter maar melk (inclusief de boter) gestolen. Terwijl de tekst zoals die is overgeleverd, onmiskenbaar het volksgeloof aan de boterheks illustreert, ging het in het oorspronkelijke verhaal om het wegtoveren van de melk. De waardin was geen boterheks maar een melkdievegge. Bij deze reconstructie zijn nog andere veranderingen aan het licht gekomen. Enerzijds is de diefstal beperkt van melk naar boter; anderzijds is de omvang vergroot: de heks steelt de boter niet alleen van Luutgaerts koe maar ook van Machtelts blaar. Aanvankelijk was er maar één koe in het spel. En zo is er in de tekstgeschiedenis nog meer gebeurd. Die hexe zoals wij die kennen, is een sterk gewijzigde versie van een boerde, die naar de inhoud nog grotendeels kan worden gereconstrueerd.Ga naar voetnoot7 | |||||||||||||||||||||||||||||||
Waarom tekstkritiek?Tekstreconstructie,Ga naar voetnoot8 ook al is het voor de oudere literatuur een klassiek en onmisbaar specialisme, stuit op grote weerstanden. Aan de aversie ligt vooral de begrijpelijke wens ten grondslag, tekststudies niet te compliceren met diachroon onderzoek. En wanneer men zich voor de studie van tekstontwikkeling afsluit, kan men ook niet geloven hoe ingrijpend teksten tijdens de overlevering konden veranderen. Voeg daarbij de huidige scheiding tussen historische letterkunde en taalkunde, die maakt dat de filologische tekstinterpretatie als discipline aan het verdwijnen is. En zonder tekstinterpretatie is er geen tekstreconstructie mogelijk. Het vergt een goede kennis van het Middelnederlands en een zekere belangstelling voor de taal om uitzonderlijke, onregelmatige, bevreemdende of ongrammaticale constructies en wendingen te herkennen. Ook bij het vaststellen van de inhoud komt het op de finesses aan. Bij een oppervlakkige lezing springen alleen evidente onregelmatigheden, lacunes en tegenspraken in het oog. Een nauwkeurige interpretatie echter brengt vaak verborgen gebreken aan het licht, die op tekstverandering kunnen wijzen. Nu zal het velen tegenstaan om naar onregelmatigheden te moeten gaan zoeken. Dat kan toch geen doel van literair onderzoek zijn! Nee, tekstkritiek is inderdaad geen doel maar een middel. Het is een van de middelen om overgeleverde teksten beter te doorgronden. Alles wat we over het verleden van een tekst te weten kunnen komen, helpt ons te begrijpen wat er staat en waarom het er staat. Tekstreconstructie is synoniem met diachrone tekstinterpretatie; het is een kritische en zorgvuldige | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vorm van tekststudie, die altijd rendement oplevert, ook wanneer men niet tot keiharde reconstructies komt.Ga naar voetnoot9 Diachrone tekststudie leidt niet noodzakelijkerwijs tot het herstel van oudere lezingen. Daarvoor zijn we uiteraard afhankelijk van de aard van het materiaal. Er kan in een tekst weinig veranderd zijn: de kopiisten kunnen zorgvuldig hebben gewerkt, en niet elke overgeleverde tekst heeft een lange voorgeschiedenis. Dan valt er weinig te reconstrueren. Er kan ook te veel veranderd zijn: met literaire teksten is vaak zo vrijmoedig omgesprongen, dat een integrale reconstructie niet te verwezenlijken lijkt. Doch ook dan geldt, dat alles wat we te weten kunnen komen, winst betekent. Er is kortom geen reden te bedenken waarom diachroon onderzoek achterwege zou moeten blijven. De vraag is dan, hoe we dat onderzoek moeten aanpakken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Wijze van aanpakOf men zelf tekstkritisch onderzoek wil doen, is uiteraard een kwestie van keuze en ... kunde. Met de heks Juliane bied ik gaarne aan: 94[regelnummer]
[...] Mochtic u iet vromen
95[regelnummer]
Met mire const, met minen rade,
96[regelnummer]
Ic ben die ghene, diet gerne dade,
97[regelnummer]
Want u welvaren ware mi lief.
Ervaring met taal en tekst vergemakkelijkt het onderzoek; met kennis van frequente kopiistenfouten en stereotiepe correctie- en uitbreidingspatronen herkent men ook veranderingen die niet door onregelmatigheden opvallen. Het zijn niet altijd fouten of ‘corrupties’ doch vaak stereotiepe kenmerken die verraden, dat er in de tekst gewijzigd is. Reconstructie kan dus mogelijk en nodig zijn ook wanneer vorm en inhoud in orde lijken. Ten aanzien van de methode van onderzoek heerst er nogal wat verwarring.Ga naar voetnoot10 De hardnekkigste misvatting is die van ‘het volmaakte origineel’. Tekstkritiek in het algemeen en mijn methode in het bijzonder zou berusten op de aanvechtbare hypothese dat de oorspronkelijke redactie zonder fouten geweest zou zijn, perfect naar vorm en inhoud. Dit uitgangspunt zou bijzonder verwerpelijk wezen bij eenvoudige, met minder zorg gecomponeerde teksten zoals Die hexe, die misschien zelfs gebaseerd is op een mondeling overgeleverd verhaal. Dat ik de oorspronkelijke redactie per definitie voor perfect zou houden, is een fabeltje. Het zijn juist de tegenstanders van tekstkritiek die de overgeleverde lezing als zo volmaakt beschouwen, dat ze geen tekstontwikkeling willen accepteren. Natuurlijk maakten middeleeuwse auteurs fouten, net als schrijvers en filmmakers nu. Maar die fouten zijn tot specifieke categorieën beperkt en ze moeten ook gering in aantal | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zijn geweest: schrijvers waren er ook vroeger op uit goed werk te leveren, een consistent verhaal in een correcte vorm. Tegenover de ene auteur die creatief en met overleg werkt, staan de vele successieve kopiisten die grotendeels mechanisch afschrijven. Daarbij worden altijd fouten gemaakt. Bovendien corrigeren kopiisten de onregelmatigheden die zij in hun legger tegenkomen. En zoals bekend werden literaire teksten vrijelijk bewerkt; vooral vertellers pasten hun voorbeeldtekst naar eigen smaak en voorkeur aan.Ga naar voetnoot11 Kortom, tegenover de weinige en naar hun aard herkenbare fouten die auteurs maken, staan legio grotere en kleinere wijzigingen die in het overleveringsproces optreden. Daarbij komt dat reconstructies pas aannemelijk kunnen zijn, wanneer de voorgaande lezing is hersteld en wanneer duidelijk kan worden gemaakt hoe uit de oudere de jongere lezing is voortgekomen. Daarmee worden auteursfouten uitgesloten. Ontegenzeggelijk speelt bij alle reconstructiewerk de gedachte een rol, dat formele en inhoudelijke onregelmatigheden niet in een tekst thuis horen. Wat nu onlogisch, onsamenhangend, inconsistent, verwarrend, onjuist of misleidend is, was het vroeger ook. Er is geen enkele reden om onze middeleeuwse voorouders voor dommer te houden dan onszelf. En bovendien spraken ze beter Middelnederlands. Wanneer we dan ook op inhoudelijke of formele onregelmatigheden stuiten, is dat een gerede aanleiding tot tekstkritisch onderzoek. Maar fouten en tekorten op zichzelf vormen geen bewijs voor tekstontwikkeling. Het zijn altijd combinaties van factoren die een concrete reconstructie waarschijnlijk maken: convergerende aanwijzingen, een opeenhoping van onregelmatigheden, tezamen met een passend alternatief waaruit de bestaande lezing via fout, correctie of ingreep verklaard moet kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hier beghint de sotternieRichten we ons, na deze algemene inleiding, op de tekst van Die hexe, daartoe aangespoord door Lanseloets kamerheer Reinout: Ons voerspel dat es ghedaen
Men sal u ene sotheit spelen gaen (Lanseloet 951-952)
Over de tekstgeschiedenis is weinig bekend. Er is slechts één redactie overgeleverd. Het feit dat Die hexe opgenomen is in het Hulthemse verzamelhandschrift, veronderstelt tenminste één oudere geschreven bron. Enkele evidente fouten bewijzen voorts, dat er een aantal successieve afschriften heeft bestaan.Ga naar voetnoot12 Ik zal elders emendaties voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
stellen onder meer t.a.v. de verzen 32 (*ene quene ➝ ene oude teve), 45 (*[kin]di hore ➝ die stronthoere), 56 (*si heeft een taveren hier ➝ si heeft een toveren boec). En de gecompliceerde ontwikkelingen die hieronder worden besproken, wijzen op een grondige omwerking. Het is mogelijk, dat het toneelspel gebaseerd is op een vertelling, al dan niet op schrift. Daarover valt voorlopig geen zekerheid te verkrijgen. De wijzigingen die ik in de tekst constateer, vallen alle binnen de schriftelijke overlevering van het spel. Dat in deze teksttraditie nog een orale tussenfase zou moeten worden aangenomen, is niet waarschijnlijk. In het algemeen gesproken, behoren toneelspelen tot de schriftcultuur, die in de late Middeleeuwen trouwens algemeen is.Ga naar voetnoot13 Een mondelinge traditie veronderstelt vanwege het rollenspel tekstoverdracht niet van persoon op persoon, maar van groep op groep, wat een tour de force zou zijn. Het ligt meer voor de hand, dat de acteurs hun tekst leerden vanuit een handschrift, waarvan ook weer kopieën konden worden gemaakt. Daarbij komt dat Die hexe, ook al is het een eenvoudig verhaal, toch een ingewikkelde vorm heeft, met vol en gepaard rijm, met rolwisselingen binnen de rijmparen, met clausen van ongelijke lengte. Zoals Die hexe is overgeleverd, is het een product van schriftcultuur. Hoewel dus een toneelspel per definitie een oraal aspect heeft, kunnen we de overgeleverde tekst beschouwen als de eindfase van een schriftelijke traditie, die met een weloverwogen compositie gestart moet zijn. Op Die hexe kunnen we daarom alles wat we weten van kopiistengedrag en tekstoverlevering, van toepassing achten. De sotternie is herhaalde malen uitgegeven. De tekst (van iii verzen) staat ook op de cd-rom Middelnederlands.Ga naar voetnoot14 In deze bijdrage komen slechts de verzen 20-45 aan de orde. Voor het gemak van de lezer druk ik hier de eerste 45 verzen af:Ga naar voetnoot15 | |||||||||||||||||||||||||||||||
MachteltAch goede liede, hoe salic varen!
Die wolle es beter dant garen;
Het gheet met mi al achterwaert!
Hoe comet dat al dus qualijc vaert?
5[regelnummer]
In weet wat mi es ghesciet;
En daet die lede duvel niet,
In soude al dus niet mogen dolen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
LuutgaertNu segt mi, Machtelt, onverholen:
Waer omme stadi dus en claecht?
10[regelnummer]
Ic come ende hebbe den vos verjaecht,
Die mi twee hoender heeft verbeten.
Hoe sidi al dus hier gheseten?
Op alle trouwe, berechtes mi.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
MachteltLuutgaert, daer es groet redene bi,
15[regelnummer]
Want dat ic niet en rase, dats wonder.
Die avonture hout mi soe tonder,
Want wat ic pine nacht ende dach,
Te ghenen profite ic comen en mach;
Het doet emmer toverie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Luutgaert20[regelnummer]
Machtelt, bider maghet Marie!
Ic wene ghi niet en hebt gheloghen.
Met toverie benic bedroghen;
Alsoe, Machtelt, maecht u staen.
Mine coe es haer melc ontgaen,
25[regelnummer]
Hen es anders niet dan water.
En daet niet die helsche cater
Ofte die lede perlesijn,
Hen soude al dus niet moghen sijn.
Maer wel vermoedic mi op ene;
30[regelnummer]
Want ghisteren daer ic quam allene
Op ene vierweechscede, buten weghe
Vandic sittene ene oude teve
Ende hadde botere voer haer staende;
Ic wane dat si den duvel maende,
35[regelnummer]
Die daer die botere comen dede.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
MachteltLuutgaert, bi Gods moghenthede!
Ic moet u segghen onverholen,
Die boter hadse mi ghestolen.
Met quaden messen moet mense ontliven!
40[regelnummer]
In coste in eenre maent ghecrighen
Van mijnre blare coe eneghe botere;
Wat ic clutse of wat ic clotere,
Het es al te male om niet.
Op alle trouwe, kindise niet
45[regelnummer]
Die stronthoere? Woense hier bi?
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Van melk naar boterHet centrale probleem in deze bijdrage is de overgang van melk- naar boterdiefstal. Werd Luutgaerts koe op afstand leeggemolken of werd de boter uit het dier getoverd? In de overgeleverde tekst gaat het zonder twijfel om boterdiefstal, maar er zijn allerlei aanwijzingen dat de tekst op dit punt is omgewerkt. Het is achteraf moeilijk te zeggen, welke plaats de eerste verdenking heeft gewekt. Mijn uiteenzetting weerspiegelt dan ook niet de ontdekkingsprocedure. Het is waarschijnlijk het meest overzich- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
telijk om met vers 25 te beginnen, waarin expliciet wordt gezegd dat de koe wel melk geeft, maar zonder vet: Hen es anders niet dan water. Om met de deur in huis te vallen: vers 25 is in zijn geheel toegevoegd. Tot deze conclusie dwingt de reconstructie van de verzen 26-27, die ik elders hoop te verantwoorden. Voor het goede begrip zij hier de essentie samengevat. De verzen 25-28 gaan terug op één rijmpaar: 26*[regelnummer]
En daet die lede duvel niet
28*[regelnummer]
Hen soude al dus niet sijn gesciet
Vers 26* is identiek met het overgeleverde vers 6. En daet niet is gehandhaafd, net als het adjectief lede. Die duvel is door een synoniem vervangen (die helsche cater). Het vers is uitgebreid met ofte sine palesijn, d.i. ‘of zijn paladijnen, zijn trawanten’.Ga naar voetnoot16 De ontwikkelingen worden met tekens verduidelijkt: toevoegingen staan tussen gebroken haken, vervangingen tussen schuine strepen: 25[regelnummer]
‹Hen es anders niet dan water›
26[regelnummer]
En daet niet die /helsche cater/
27'[regelnummer]
‹Ofte sine› lede ‹palesijn›
28[regelnummer]
Hen soude al dus niet /moghen sijn/
De verzen 26-27' lijken nog wel zo sterk op vers 26§ (< 6) dat een uitbreiding van 1 tot 2 verzen waarschijnlijk is. Het is niet aannemelijk dat deze uitbreiding ook werd beoogd: een simpele vermelding van de duivel kon hier volstaan; de vaststelling dat het om duivelswerk gaat, is genoeg. De gedachte dringt zich daardoor op, dat de toevoeging van vers 25 niet diende om het rijm in orde te krijgen. Het omgekeerde is waarschijnlijk: de interpolatie van vers 25 heeft de bovenbeschreven correctie bewerkt. Maar waarom zou vers 25 zijn tussengevoegd? Zoveel bijzonders staat er toch niet in dit vers? De mededeling in 25, hoe eenvoudig ook, is niet onbelangrijk. Zonder vers 25 zou regel 24 betekenen, dat de koe droog stond, geen melk meer gaf. We zouden dan met melkdiefstal te doen hebben. Door de toevoeging van vers 25 echter wordt slechts de boter uit de koe gestolen: 24[regelnummer]
Mine coe es haer melc ontgaen
25[regelnummer]
‹Hen es anders niet dan water›
En daarmee verandert de nog te noemen melkdievegge in een boterheks. Nemen we aan, dat vers 25 is toegevoegd, waarop de 1 > 2 in v. 26-27 wijst, dan moeten we concluderen dat er aanvankelijk melk werd gestolen. Om de een of andere reden moest de melkdiefstal tot boterdiefstal worden. We zullen proberen te achterhalen waarom die verandering nodig was. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Op ene vierweechscede (v. 31)Verderop in de tekst blijkt bij herhaling dat het om boterdiefstal gaat: v. 33, 35, 38, 41; zou botere dan op al deze plaatsen zijn ingevoegd? Dat lijkt niet erg waarschijnlijk. Maar misschien is er aanvankelijk wel van boter maar niet van boterdiefstal sprake geweest. Om daarover zekerheid te verkrijgen, moeten we de vier plaatsen nauwkeuriger bezien, allereerst vers 33 waar Luutgaert zegt op een wegkruising een oude vrouw te hebben zien zitten, die boter voor zich had staan. Ik citeer het vers met de onmiddellijke context: 29[regelnummer]
Maer wel vermoedic mi op ene;Ga naar margenoot+
30[regelnummer]
Want ghisteren daer ic quam allene
31[regelnummer]
Op ene vierweechscede, buten wegheGa naar margenoot+
32[regelnummer]
Vandic sittene ene oude teve
33[regelnummer]
Ende hadde botere voer haer staende;
34[regelnummer]
Ic wane dat si den duvel maende,Ga naar margenoot+
35[regelnummer]
Die daer die botere comen dede.
Het is een vreemd tafereel dat ons hier geschilderd wordt. Zat Juliane op de grond met boter voor zich? Die zal dan toch wel in een pot hebben gezeten. Maar hoe kon Luutgaert zien, dat er boter in de pot zat? Vanaf een afstand is dat niet evident. Of was ze zo dichtbij, dat ze dit kon waarnemen? Waarom heeft ze de oude vrouw dan niet aangesproken en haar kwade vermoedens geuit? Waarom vroeg ze niet wat Juliane daar zat te doen en waar die boter vandaan kwam? Het is echter wel uit te sluiten, dat Luutgaert de heks benaderd zou hebben. Een voorgaande ontmoeting zou het latere gesprek in de taverne hebben bemoeilijkt.Ga naar voetnoot17 De hele scène op het kruispunt is, kortom, niet erg doorzichtig. En de omgeving van v. 33 roept nog meer vragen op. Het gaat er in de tekst niet om dat Luutgaert een wegkruising passeerde, doch dat de heks zich daar ophield. De bepaling op ene vierweechscede, met andere woorden, staat bij het verkeerde werkwoord. En waarom zegt Luutgaert, dat ze allene bij de kruising kwam? Deze bepaling van gesteldheid zou beter passen bij de heks, die in haar eentje op een kruispunt van wegen zat, een ideale plaats voor tovenarij en ontmoetingen met de duivel.Ga naar voetnoot18 Merkwaardig genoeg echter zat Juliane niet op de kruising, maar buten weghe, hetgeen een slecht passende toevoeging lijkt.Ga naar voetnoot19 Niet alleen is buten weghe in inhoudelijk opzicht bevreemdend, de woordgroep rijmt slechts assonerend op teve. Het onvolkomen rijm is niet vertrouwenwekkend, al kan dat natuurlijk ook aan teve liggen. Het gebruik van dit scheldwoord is prematuur; | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Luutgaert weet nog niet of de oude vrouw inderdaad een heks is die haar bestolen heeft. De in deze alinea genoemde bezwaren worden ondervangen, wanneer we de verzen 29-32 als volgt lezen:Ga naar voetnoot20 30*[regelnummer]
Want ghisteren vandic sittene allene
31*[regelnummer]
Op ene vierwechscede ene quene
Uit dit rijmpaar zijn door vervanging en toevoeging vier verzen gevormd: 29[regelnummer]
‹Maer wel vermoedic mi op ene›
30[regelnummer]
Want ghisteren ‹daer ic quam› allene
31[regelnummer]
Op ene vierweechscede ‹buten weghe›
32[regelnummer]
Vandic sittene ene /oude teve/
Wat zou de oorzaak van deze wijziging zijn geweest? De uitbreiding van 2 tot 4 verzen kan worden toegeschreven aan de invoeging van het overgangsvers 29,Ga naar voetnoot21 dat noodzakelijk werd door de tussenvoeging van de passage 23-28. Aanvankelijk sloot 30* direct aan op de vermelding van toverie in 22*. Dat de passage 23-28 in fasen is bijgerijmd, zullen we hieronder trachten te bewijzen. Besteden we eerst aandacht aan de vermelding van botere in vers 33. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Boterstande (v. 33)Met de reconstructie van 30*-31* vervallen de meeste bezwaren tegen de passage 29-35. De vraag blijft echter, wat de oude vrouw op het kruispunt uitvoert, en waarom Luutgaert de boter als een corpus delicti beschouwt. Dat is ook in de tekst als een probleem gevoeld: Luutgaert voegt aan de waarnemingen in 29-33 een gissing toe: ze vermoedt dat de vrouw de duivel heeft aangeroepen, die haar de boter zou hebben bezorgd. Deze plotselinge overgang van beschrijving naar hypothese toont aan, dat de beschreven scène als onvoldoende incriminerend is ervaren. Uit de waarneming blijkt niet, dat de oude vrouw een heks zou zijn; de ongemotiveerde hypothese moet dat goed maken. De verwachting is gerechtvaardigd, dat de oude vrouw niet werkeloos op de wegkruising zat met een boterpot voor zich. Ze zal iets verdachts hebben gedaan, wat voor Luutgaert van verre herkenbaar was. Wat is hier in essentie veranderd? Men moet het woord boterstande of boterstaende kennen om te doorzien wat er in deze passage zal zijn gebeurd. Het MNW (1, 1394) geeft één citaat en verwijst naar Kiliaen.Ga naar voetnoot22 In het WNT (3, 719) vinden we meer bewijsplaatsen; in Zuid-Brabant schijnt het woord nog steeds in gebruik te zijn.Ga naar voetnoot23 Boterstande is een synoniem voor (boter)karn, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
een ‘hoog, smal vat waarin een boterstooter op en neer bewogen wordt’ (WNT t.a.p.).Wanneer de oude vrouw op de wegkruising zat te karnen, was van verre zichtbaar wat ze deed.Ga naar voetnoot24 Het vermoeden van toverij is ook gegrond, want karnen doet men niet op straat; en waar komt de melk vandaan? Gaan we uit van de vermoede lezing boterstaende of boterstande, dan blijkt de reconstructie van de verzen 33-35 geen heksentoer. Botere en staende worden in v. 33 van elkaar gescheiden. We moeten dus een volgordeverandering aannemen:
De samenstelling boter staende in 33' (al dan niet aaneengeschreven) moet als twee losse woorden zijn opgevat; en dit misverstand kan door het wegvallen van het lidwoord zijn veroorzaakt:Ga naar voetnoot25 33*[regelnummer]
Ende hadde voer haer ene boterstaende
De lezing van 33* (‘en zij had voor zich een karn’) past inhoudelijk en vormelijk goed in de tekst. We weten nu wat de oude vrouw op de kruising deed: ze was bezig melk te karnen, om boter te krijgen uiteraard. Die boter had ze dus niet kant en klaar uit de koe gestolen; het ging in het verhaal aanvankelijk om melkdiefstal. In de verandering van boterstaende in boter ... staende, ligt de verklaring voor de overgang van melk- naar boterdiefstal, en voor de toevoeging van v. 25 met de daaruit voortvloeiende 1 > 2 in v. 26-27. De reconstructie van 33* biedt grote voordelen. Duidelijk is nu, hoe Luutgaert van verre kon zien wat de vrouw aan het doen was. En ook het vermoeden van diefstal door toverij is begrijpelijk: waar komt, midden op het kruispunt, de melk vandaan? Tenslotte is de tekstontwikkeling doorzichtig. Wanneer boterstaende eenmaal als twee woorden wordt opgevat (v. 33'), heeft verandering van de woordvolgorde (in v. 33) nauwelijks invloed op de betekenis. De volgordewijziging in v. 33 kan als een bewuste dan wel onbewuste normalisering worden beschouwd: in het algemeen noemen we eerst het object en dan de bepaling. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Si den duvel maende (v. 34)Wanneer we er nu van uitgaan, dat de heks op de wegkruising zat te karnen, is Luutgaerts veronderstelling in v. 34-35 overbodig: 34[regelnummer]
Ic wane dat si den duvel maende
35[regelnummer]
Die daer die botere comen dede
Juliane heeft de duivel niet nodig om de boter te laten komen; dat doet ze zelf door de melk in de karnton te karnen of te keren, te roeren of te wenden, te stoten of te slaan, te clutsen of te cloteren (v. 42). Door de melk flink in beweging te brengen doet | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de vrouw klontjes boter ontstaan, in de melk komen. We kunnen er daarom wel vanuit gaan, dat vers 35 in essentie juist is, maar de duivel heeft in vers 34 niets te zoeken. Wat kan er aanvankelijk zijn meegedeeld? Daar we een op boterstaende of -stande (v. 33*) rijmende regel nodig hebben, waarin gezegd zal zijn dat de vrouw inderdaad zat te karnen, lijkt mij het volgende vers een verantwoorde gissing: 34*[regelnummer]
Daer in si die melc wande
Wande is de verleden tijd van wenden (‘keren’, ‘ronddraaien’). Na de verandering van het voorgaande vers moet regel 34* onbegrijpelijk zijn geweest. Van melk kan geen sprake meer zijn; en nu het idee van karnen is verdwenen, is ook wande ondoorzichtig. Het woord kon als verleden tijd van wanen worden begrepen en heeft misschien tot ic wane geïnspireerd.Ga naar voetnoot26 Hoe dan ook, Luutgaerts veronderstelling ‘ik denk, dat zij de duivel opriep’ (v. 34) is een correctie. Maar vers 35 zal in essentie tot de oorspronkelijke beschrijving hebben behoord: 35*[regelnummer]
Ende die botere comen dede
waarbij we uiteraard ook met de volgorde ... dede comen rekening moeten houden. Luutgaert hoeft de boter niet daadwerkelijk te hebben waargenomen. Zij beschrijft hoe ze de heks zag zitten karnen, en vermeldt daarbij het welbekende effect. Het is dus niet nodig aan te nemen, dat Luutgaert de oude vrouw heeft ontmoet en gesproken. Daarmee vervalt het eerder genoemde bezwaar tegen de waarneming in v. 33, die een samentreffen impliceert. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van één naar twee koeienHet volgende probleem dat ik wat uitvoeriger uit de doeken wil doen, betreft de vraag of we één of twee koeien moeten aannemen. Daarbij zullen nog enkele andere wijzigingen aan het licht komen. De bespreking levert ook aanvullende argumenten op voor de melkdiefstal. De boerin Luutgaert klaagt dat haar koe geen melk geeft, en zegt een oude vrouw, die ze op een wegkruising heeft zien karnen, ervan te verdenken, dat ... Voordat Luutgaert heeft kunnen zeggen, dat de heks haar heeft bestolen, claimt buurvrouw Machtelt de boter.Ga naar voetnoot27 Van de melk van haar koe heeft ze al een hele maand geen boter kunnen maken: 36[regelnummer]
Luutgaert, bi Gods moghenthede!Ga naar margenoot+
37[regelnummer]
Ic moet u segghen onverholen,
38[regelnummer]
Die boter hadse mi ghestolen.
39[regelnummer]
Met quaden messen moet mense ontliven!Ga naar margenoot+
40[regelnummer]
In coste in eenre maent ghecrighen
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
41[regelnummer]
Van mijnre blare coe eneghe botere;Ga naar margenoot+
42[regelnummer]
Wat ic clutse of wat ic clotere,Ga naar margenoot+
43[regelnummer]
Het es al te male om niet.
Machtelt zegt precies de woorden die we van Luutgaert zouden verwachten. Het lijkt erop, dat de verzen 38-43 nog tot het verhaal van Luutgaert behoren. In dat geval moet er in de verzen 24 en 41 dus sprake zijn van een en dezelfde koe. Verscheidene overwegingen steunen deze gedachtengang.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bi Gods moghenthede (v. 36)Naar de inhoud lijkt er geen twijfel mogelijk: alleen Luutgaerts koe is van haar melk beroofd; het was Luutgaert die in v. 41 van mijnre coe sprak. Dat betekent, dat Machtelt in vers 36 nog niet aan het woord kwam. De vragen in vers 44-45 echter moeten wel door haar zijn gesteld, want alleen Luutgaert, die de oude vrouw op de kruising heeft gezien, kon de antwoorden geven. In de overgeleverde tekst vraagt Machtelt: 44[regelnummer]
Op alle trouwe, kindise niet
45[regelnummer]
Die stronthoere? Woense hier bi?
Machtelts claus zal, net als de andere clausen, met een aanspreking zijn begonnen:Ga naar voetnoot32 44*[regelnummer]
Luutgaert, kindi hore iet?Ga naar margenoot+
45*[regelnummer]
Weti of si woont hier inne?
De aanspreking ‘Luutgaert’ in v. 36 kan dus niet oorspronkelijk zijn. De rest van dit vers is een stoplap, en ook vers 37 bevat geen mededeling van belang. De twee verzen lijken in hun geheel te zijn bij gerijmd. Van de twee rijmparen 35-38 blijven er twee verzen over: 35*[regelnummer]
Ende die botere comen dede / dede comen
38[regelnummer]
Die boter hadse mi ghestolen
Daar deze twee verzen een rijmpaar vormden, is de reconstructie eenvoudig:Ga naar voetnoot33 35*[regelnummer]
Ende die botere dede comen
38*[regelnummer]
Die melc hadse mi genomen
Melc in 38* is na het misverstand in 33 (boterstaende ➝ boter ... staende) in boter veranderd en genomen is bij de invoeging van 36-37 door het rijmende synoniem ghestolen vervangen: 35[regelnummer]
Die daer die botere comen dedeGa naar margenoot+
36[regelnummer]
‹Luutgaert bi Gods moghenthede›Ga naar margenoot+
37[regelnummer]
‹Ic moet u segghen onverholen›Ga naar margenoot+
38[regelnummer]
Die /boter/ hadse mi /ghestolen/Ga naar margenoot+
Nu we het rijmpaar 35*-38* eenmaal hebben gereconstrueerd, ondersteunt het de hypothese dat Luutgaert aan het woord blijft. De overgeleverde verzen 35-38 met de bevreemdende sprekerswisseling heeft alle kenmerken van het vertrouwde correctiepatroon, de uitbreiding van 2 tot 4 verzen.Ga naar voetnoot34 Waardoor nu is deze verandering veroorzaakt? De uitbreiding kan om verscheidene redenen wenselijk zijn geweest: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Wat ic clutse of wat ic clotere (v. 42)Wat ook de oorzaak van de uitbreiding moge zijn, het correctiepatroon en de aard van de aanvullingen zijn zo stereotiep,Ga naar voetnoot36 dat we de reconstructie solide kunnen achten. Machtelt komt pas in vers 44 aan het woord. De koe in v. 41 is van Luutgaert. Blare is toegevoegd om aan te geven, dat het om een andere koe zou gaan. In v. 41 kan ook botere niet oorspronkelijk zijn: nu duidelijk is geworden, dat de heks Juliane geen boter maar melk heeft gestolen, moet ook hier zijn gezegd dat de koe droog stond. De verzen 42-43 echter impliceren, dat de koe wel melk gaf, zij het van slechte kwaliteit. We moeten daarom concluderen, dat deze verzen, net als vers 25, na de overgang van melk naar boter zijn toegevoegd. De vraag is dan, hoe de verzen 39-43 er aanvankelijk zullen hebben uitgezien en hoe de wijzigingen kunnen worden verklaard. Gaan we uit van de overgeleverde lezing: 39[regelnummer]
Met quaden messen moet mense ontliven!
40[regelnummer]
In coste in eenre maent ghecrighen
41[regelnummer]
Van mijnre blare coe eneghe botere;
42[regelnummer]
Wat ic clutse of wat ic clotere,
43[regelnummer]
Het es al te male om niet.
Om achteraan te beginnen: er is vanwege het rijmende vers 44* een goede kans, dat niet het oorspronkelijke rijmwoord was; de rest van vers 43 kan worden gemist. Daar ook v. 42 moet zijn bijgerijmd, zal niet tot vers 41* hebben behoord: 41*[regelnummer]
Van mijnre coe eneghe melc niet
Uit dit vers is de overgeleverde lezing zonder moeite te verklaren; de koe wordt tot blare coe, de melk tot botere, en de toevoeging van twee verzen dient tot herstel van het gepaarde rijm: 41[regelnummer]
Van mijnre ‹blare› coe eneghe /botere/
42[regelnummer]
‹Wat ic clutse of wat ic clotere›
41[regelnummer]
‹Het es al te male om› niet
44*[regelnummer]
Luutgaert, kindi hore iet?
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Met quaden messen (v. 39)Blijft ter verklaring over het rijmpaar 39-40, dat enkele eigenaardigheden vertoont: 39[regelnummer]
Met quaden messen moet mense ontliven!
40[regelnummer]
In coste in eenre maent ghecrighen
Om te beginnen is het rijm onvolkomen, al lagen de [v] en de [g] vroeger dichter bij elkaar.Ga naar voetnoot37 Vers 39 is bovendien een losse tussenzin, die een wel erg krasse verwensing inhoudt: ‘We hakken haar met een mes aan moten! Een maand lang krijg ik al geen boter ...’, vertaalt Gerrit Komrij.Ga naar voetnoot38Vromans omschrijft met quaden messen als ‘met messen die op een vreselijke manier hun werk doen’.Ga naar voetnoot39 Het werkwoord ontliven laat ons inderdaad geen andere keus dan messen als het instrument te zien waarmee de heks moet worden omgebracht. In de tekst wordt echter nog een keer van messen gesproken, doch in een andere betekenis. In v. 98-101 verraadt Juliane haar twee buurvrouwen, dat ze met de hand van een dief waarover negen missen zouden zijn gelezen, bij het stelen van succes verzekerd zullen zijn: 98[regelnummer]
Haddi die hant van enen dief
99[regelnummer]
Daer ix messen op waren ghedaen
100[regelnummer]
Het soude u altoes voerwaert gaen,Ga naar margenoot+
101[regelnummer]
Soe waer ghi die hant ane sloecht.Ga naar margenoot+
Daar ook Juliane zelfde melk door toverij uit de koe wist te stelen, heeft ze dat misschien ook met behulp van quade messen (‘slechte’ of ‘zwarte missen’) gedaan. Luutgaert veronderstelt dan:Ga naar voetnoot40 38*[regelnummer]
Die melc hadse mi genomen
39*[regelnummer]
Met quaden messen moet sijn gedaenGa naar margenoot+
Wanneer we ghecrighen in vers 40 door het synonieme ontfaen vervangen, sluit dit vers perfect op 39* aan: 40*[regelnummer]
In coste in eenre maent ontfaen
41*[regelnummer]
Van mijnre coe eneghe melc niet
Vers 39* laat echter nog een andere interpretatie toe. Men zal zich misschien al hebben afgevraagd, hoe de melk uit de koe in de karn van Juliane terecht kon komen. Deze praktische vraag stelde men zich ook in de Middeleeuwen, en men wist er ook een antwoord op. Ik citeer Braekman:Ga naar voetnoot41 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[In de Malleus Maleficarum]Ga naar voetnoot42 leest men dat een heks neerzit in een hoek van haar huis met een melkemmer tussen de benen. Ze steekt een mes of een ander voorwerp in de muur of in een deurstijl en beweegt haar handen alsof ze aan het melken is. Ze vertelt haar duivel welke koe uit welke boerderij ze aldus wil melken. En plots neemt de duivel melk uit de uier van de genoemde koe en doet die als het ware uit het hecht van het mes of het ander voorwerp vloeien. Het is dus zeer wel denkbaar dat het hier niet om ‘kwade missen’ gaat doch om ‘tovermessen’, waarmee de koe op afstand zou zijn gemolken. Maar hoe komt het dan, moeten we ons afvragen, dat deze messen in de overgeleverde tekst tegen de heks worden gericht: met quaden messen moet mense ontliven! (v. 39)? Naar alle waarschijnlijkheid vormt de verandering van het rijmpaar 39*-40* een onderdeel van de aanpassing die nodig was nadat de melkdiefstal tot boterdiefstal was geworden. Zolang het om de melk van de koe ging, was ontfaen een passend werkwoord. De koe ‘geeft’ melk en de boerin is de ‘ontvangende’ partij. De koe geeft echter geen boter; en die ontvangt de boerin dus ook niet. Ze verkrijgt de boter door de melk te karnen. Dat zal tot de vervanging van ontfaen door ghecrighen hebben geleid, wat ook een aanpassing van het rijmende vers 39* vergde: 39[regelnummer]
Met quaden messen moet /mense ontliven/
40[regelnummer]
In coste in eenre maent /ghecrighen/
De gedachte dat de messen als spenen zouden hebben gediend, is bij boterdiefstal uitgesloten. Daardoor kon moet sijn gedaen (v. 39*) niet meer als een verleden tijd worden begrepen (‘moet het zijn gedaan’). Vers 39* kon niet langer op de diefstal worden betrokken. Sijn diende echter in het Middelnederlands ook als passief hulpwerkwoord van het presens. Moet sijn gedaen kon op een werking in het heden of in de toekomst betrekking hebben, ten naaste bij:‘het moet worden gedaan’.Ga naar voetnoot43 En als toekomstige taak voor de messen dringt zich een bestraffing van de heks op. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Mine coe es haer melc ontgaen (v. 24)Hierboven op p. 27 is opgemerkt, dat de hele passage 23-29 in fasen is ontstaan en dat v. 30* aanvankelijk op 22* aansloot. We hebben al gezien (p. 25), dat de invoeging van v. 25 tot de uitbreiding van v. 26* tot 26-27 heeft geleid. Gaan we daarom uit van deze lezing: 22[regelnummer]
Met toverie benic bedroghen;
23[regelnummer]
Alsoe, Machtelt, maecht u staen.Ga naar margenoot+
24[regelnummer]
Mine coe es haer melc ontgaen,
26*[regelnummer]
En daet die lede duvel niet,Ga naar margenoot+
28*[regelnummer]
Hen soude al dus niet sijn gesciet.Ga naar margenoot+
De mededeling in v. 22 is wat bevreemdend. Machtelt heeft zich erover beklaagd, dat ze geen goed garen kan spinnen en daardoor geen cent verdient; daar moet volgens | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
haar toverij achter steken. Dan zegt Luutgaert: ‘Je hebt gelijk, ik ben door toverij bedrogen’. Dat is geen passende reactie. Wat ten minste lijkt te ontbreken, is het bijwoord ‘ook’. Doch wanneer we goed kijken, blijkt dat woord er nog te staan: v. 23 begint met alsoe, dat ‘eveneens, evenzo, ook’ betekende. Alsoe is nu verbonden met een na vers 20 overbodige aanspreking, waarop een onnodige mededeling volgt: ‘Zo, Machtelt, kan het ook met jou gesteld zijn [nl. dat je door toverij gedupeerd bent]’. Maar dat heeft Machtelt zelf al geconstateerd. Getuige het vervolg moet nu worden verteld, wat Luutgaert door toverij is overkomen. Vers 23 is dus, op alsoe na, overbodig en slecht passend. Daarmee staat ook het rijmende vers 24 op de tocht. De mededeling in dit vers is niet nodig, daar dezelfde informatie nog zal worden verstrekt in v. 38*-41* (zie p. 33). Alsoe is in v. 23 overbodig net als de rest van de zin, maar het bijwoord ontbreekt in v. 22. We mogen wel concluderen dat alsoe op de mededeling in v. 22 moet worden betrokken. Doch dan hoort het vóór bedroghen te staan: 22*[regelnummer]
Met toverie benic alsoe bedroghen
We zien nu wat er moet zijn gebeurd. Bij het kopiëren zijn twee woorden verwisseld (alsoe bedroghen ➝ bedroghen alsoe), een vaak voorkomende kopiistenfout.Ga naar voetnoot44 Het rijm is hersteld door het bijwoord door te schuiven naar de volgende regel. Alsoe is tot een compleet vers aangevuld en terwille van het rijm met een nieuwe mededeling uitgebreid, die naar de inhoud aan de context is ontleend (v. 24 < 40*-41*).Ga naar voetnoot45 | |||||||||||||||||||||||||||||||
Tot besluitDe gedetailleerde uiteenzettingen die bij tekstreconstructie noodzakelijk zijn, wekken onvermijdelijk de indruk dat het proces van tekstontwikkkeling bijzonder ingewikkeld moet zijn geweest. Dat is meestal niet het geval. Ook hier liggen aan de veranderingen slechts enkele kleine fouten ten grondslag. Gaan we uit van de gereconstrueerde lezing van de twee hier besproken clausen: | |||||||||||||||||||||||||||||||
Luutgaert22*[regelnummer]
Met toverie benic alsoe bedroghen
30*[regelnummer]
Want ghisteren vant ic sittene allene
31*[regelnummer]
Op ene vierwechscede ene quene
33*[regelnummer]
Ende hadde voer haer ene boterstande
34*[regelnummer]
Daerin si die melc wande
35*[regelnummer]
Ende die botere dede comen
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
38*[regelnummer]
Die melc hadse mi genomen
39*[regelnummer]
Met quaden messen moet sijn gedaen
40*[regelnummer]
In coste in eenre maent ontfaen
41*[regelnummer]
Van mijnre coe eneghe melc niet
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Machtelt44*[regelnummer]
Luutgaert, kindi hore iet?
45*[regelnummer]
Weti of si woont hier inne?
Het idee dat de heks Juliane geen melk maar boter gestolen heeft, is in vers 33* ontstaan. De wegval van ene maakte dat de heks niet langer een boterstande of boterstaende voor zich had staan, waarin ze gestolen melk karnde, doch dat ze boter voor zich staende had. Dat veroorzaakte aanpassingen elders: in v. 38 en 41 werd melc in boter(e) veranderd, en door de toevoeging van v. 25 en 43 werd duidelijk gemaakt, dat de koe niet droog stond doch waterige melk gaf. Vers 35* bleef naar de vorm vrijwel ongewijzigd, doch kreeg een andere betekenis, doordat het nu onbegrijpelijk geworden vers 34* werd herschreven. Ook het feit dat er niet één maar twee koeien van hun melk/boter worden beroofd, is vanuit enkele simpele kopiistenfouten te verklaren. Door een omkering in 22* (➝ bedroghen alsoe) en de aanvulling met v. 23-24 werd de betoverde koe twee keer genoemd (in v. 24 en 41), waardoor men aan twee koeien kon denken. Dat dit laatste inderdaad gebeurde, is toe te schrijven aan een verschuiving van de clausgrenzen. Machtelt, die nu in v. 36 begint te spreken, kwam aanvankelijk pas in v. 44* aan het woord. Door deze verschuiving werd ‘mijn coe’ in v. 41 Machtelts koe, die ter onderscheiding een ‘blaar’ kreeg toegeschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||||
SummaryIn the short comic farce known as Die Hexe, a witch is accused of having stolen butter from the cows of two neighbours. Textual criticism, however, reveals that in successive copying and adaptations of this text many details have been changed. We discuss two elements of the story here: originally, a spell was cast on only one woman's cow and the sorceress was stealing not the butter but the milk, out of which she then made butter in a churn (‘boterstande’) while sitting at a crossroad.
Adres van de auteur: Wladimirlaan ii nl-1404 ba Bussum A.M. Duinhoven@hum.uva.nl | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|